Gedaan met laden. U bevindt zich op: Gesplitste inschrijving - Gesplitste aankoop - Maatschap Vlaamse Belastingdienst

Gesplitste inschrijving - Gesplitste aankoop - Maatschap

Rechtspraak
Rolnummer
A. 219.405/XIV-37.059
Datum beslissing
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Rechtbank
Raad van State
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.7. VCF

Samenvatting

De Raad van State heeft op 12 juni 2018 het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de gesplitste aankoop en gesplitste inschrijving (SP 15004) vernietigd. Dit arrest heeft als onmiddellijk gevolg dat de Vlaamse Belastingdienst bij toekomstig te behandelen dossiers het vernietigde standpunt niet langer zal toepassen.

Meer informatie vindt u in de toelichting hieronder, in het Uittreksel van het Arrest 241761(PDF bestand opent in nieuw venster) en in het volledige Arrest 241761(PDF bestand opent in nieuw venster).

De Raad van State heeft op 12 juni 2018 het standpunt 15004 met betrekking tot de gesplitste aankoop en gesplitste inschrijving vernietigd. Met dit arrest beslecht de Raad van State de discussie of een gesplitste aankoop of inschrijving met voorafgaande schenking die NIET onderworpen is aan registratie in België, moet beschouwd worden als een fictief legaat.

Historiek en toelichting

Wanneer bij de aankoop van een onroerend goed, de ene persoon het vruchtgebruik koopt en de andere de blote eigendom, dan spreken we over een “gesplitste aankoop”. Op het ogenblik dat de vruchtgebruiker overlijdt, dooft het vruchtgebruik uit en wordt de blote eigenaar automatisch volle eigenaar. Omdat hier in principe geen erfbelasting moet op betaald worden, heeft de wetgever reeds in het jaar 1919 voorzien in een fictiebepaling in het Wetboek Successierechten (artikel 9 W. Succ., nu art. 2.7.1.0.7 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF)). Door die fictiebepaling wordt het onroerend goed toch geacht in volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn, en wordt het geacht als een legaat door de blote eigenaar te zijn verkregen.

Er werd vanuit gegaan dat de vruchtgebruiker de blote eigenaar op een bedekte manier wou bevoordeligen door de gesplitste aankoop, terwijl de vruchtgebruiker in realiteit vaak gewoon de volledige aankoop betaalde.

Dit “vermoeden van bedekte bevoordeling” kan weerlegd worden door de levering van een zogenaamd “tegenbewijs”, zodat er geen erfbelasting moet betaald worden. Omdat in de wetgeving niet wordt verduidelijkt hoe dit tegenbewijs kan geleverd worden, was men hier aangewezen op interpretatie.

Op het ogenblik dat de Vlaamse Belastingdienst de inning van de successierechten overnam begin 2015, was de geldende interpretatie dat het vermoeden van bedekte bevoordeling kon ontkracht worden door aan te tonen dat er vóór de aankoop gelden werden geschonken aan de koper van de blote eigendom, via een geregistreerde schenking. Een niet-geregistreerde schenking werd niet beschouwd als een aanvaardbaar tegenbewijs. De redenering was dat enkel een geregistreerde schenking voor de fiscus niet “bedekt” was.

De Vlaamse Belastingdienst heeft de interpretatie die gehanteerd werd voor de gesplitste aankopen ook doorgetrokken naar de gesplitste inschrijving van effecten (eveneens in het standpunt 15004). De wetgeving zegt immers dat “hetzelfde geldt” voor de gesplitste inschrijving van effecten. Het leek dus correct en rechtlijnig om het artikel op identiek dezelfde manier te interpreteren en toe te passen, ongeacht of het om een gesplitste inschrijving, dan wel om een gesplitste aankoop ging.

Raad van State

De Raad van State heeft nu in een arrest van 12 juni 2018 beslist dat het vermoeden van bedekte bevoordeling (dus de toepassing van het fictief legaat) ook kan weerlegd worden met een schenking waarvoor geen schenkbelasting betaald werd. Bijgevolg werd het standpunt 15004 vernietigd.

Gevolgen

Dit arrest heeft onmiddellijke gevolgen. De Vlaamse Belastingdienst zal bij toekomstig te behandelen dossiers het vernietigde standpunt niet langer toepassen.

Belastingplichtigen die wel belast werden in toepassing van dit standpunt kunnen nog een bezwaarschrift indienen binnen de wettelijke bezwaartermijn van 3 maanden na de verzenddatum van het aanslagbiljet.

Dit arrest zal verder grondig worden onderzocht op zijn mogelijke consequenties en beleidsopties.