Gedaan met laden. U bevindt zich op: Geen vrijstelling gehandicapte voor motorhome - geen schending van het gelijkheidsbeginsel - vrijstelling kan jaarlijks gecontroleerd worden Vlaamse Belastingdienst

Geen vrijstelling gehandicapte voor motorhome - geen schending van het gelijkheidsbeginsel - vrijstelling kan jaarlijks gecontroleerd worden

Rechtspraak
Rolnummer
2022/AR/2115
Datum beslissing
16 april 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Jaarlijkse verkeersbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.2.6.0.1, §1, eerste lid, 4° VCF
  • art. 2.3.6.0.1, §1, eerste lid, 3°, b) VCF

Samenvatting

De belastingplichtige (appellante) lijdt aan een neurodegeneratieve aandoening en lijdt aan een blijvende invaliditeit die rechtstreeks toe te schrijven is aan de onderste ledematen en die ten minste 50% bedraagt.

In 2011 kocht de belastingplichtige een motorhome Fiat Pilote aan. Met betrekking tot de motorhome werd een aanslag in de verkeersbelasting gevestigd. De belastingplichtige tekende hiertegen bezwaar aan. Het bezwaar werd afgewezen. VLABEL verwees naar de vrijstelling opgenomen in de artikelen 2.2.6.0.1, §1, eerste lid, 4° en 2.3.6.0.1, §1, eerste lid, 3°, b) VCF en stelde dat geen ontheffing van de verkeersbelasting kon worden verleend omdat het voertuig geen personenauto, auto voor dubbel gebruik, minibus of lichte vrachtauto was.

De term ‘personenauto’ zoals gehanteerd in de VCF moet worden begrepen in zijn betekenis zoals omschreven in de reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens (zie artikel 1.1.0.0.2, derde lid, 7° VCF). Een ‘personenauto’ wordt in artikel 1, 7° van het KB van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen gedefinieerd als een motorvoertuig bestemd voor het vervoer van personen, met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend. Deze term wordt verder gedefinieerd in artikel 1, §2, 44° van het KB van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, om het te onderscheiden van o.m. auto’s voor dubbel gebruik en minibussen, als “elk voertuig van de categorie M1 waarvan de passagiersruimte uitsluitend is ontworpen en gebouwd voor het vervoer van personen en dat, bij gebruik voor het bezoldigde vervoer van personen, ten hoogste acht plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet meegerekend.” In artikel 1, §2, 69 van dit KB van 15 maart 1968 wordt een kampeerwagen gedefinieerd als “elk voertuig van de categorie M voor speciale doeleinden waarvan de constructie woonaccommodatie omvat die ten minste uit de volgende uitrusting bestaat:

  • zitplaatsen en tafel,
  • slaapaccommodatie die met of zonder behulp van de zitplaatsen kan worden gecreëerd,
  • kookgelegenheid en
  • opbergfaciliteiten.

Uit voormelde definities is het duidelijk dat het kwestieuze voertuig Fiat Pilote geen personenauto is in de zin van artikel 2.2.6.0.1, §1, eerste lid, 4° VCF, maar wel een kampeerwagen die niet onder voormelde vrijstelling valt.

In haar administratieve beslissing stelde VLABEL dat de vrijstelling van verkeersbelasting onderworpen is aan de voorwaarde dat het voertuig een personenauto, auto voor dubbel gebruik, minibus of lichte vrachtauto is. VLABEL breidt hiermee het toepassingsgebied van de vrijstelling uit tot niet alleen personenauto’s maar ook tot auto’s voor dubbel gebruik, minibussen en lichte vrachtauto’s. VLABEL stelt dat de doelstelling van deze vrijstelling is om tegemoet te komen aan de verplaatsingsmoeilijkheden van de gehandicapte. Het Hof neemt aan dat dit ook de reden zal zijn geweest voor de administratieve uitbreiding tot auto’s voor dubbel gebruik, minibussen en lichte vrachtauto’s.

Auto’s voor dubbel gebruik, minibussen en lichte vrachtauto’s worden ook gedefinieerd in het KB van 15 maart 1968. Uit de definities volgt evenzeer dat het kwestieuze voertuig Fiat Pilote geen personenauto is in de zin van artikel 2.2.6.0.1, §1, eerste lid, 4° VCF, maar wel een kampeerwagen die niet onder voormelde (uitgebreide) vrijstelling valt.

De belastingplichtige stelt dat de motorhome onontbeerlijk is als persoonlijk vervoermiddel ingevolge haar medische toestand, en dat zij door haar invaliditeit niet in een gewone personenauto kan plaatsnemen. Ze wijst op de ratio legis van de vrijstelling, die erop gericht zou zijn om de immobiliteit van personen met een ernstige invaliditeit zoveel als mogelijk tegemoet te komen, hen zo mobiel mogelijk te maken, en hen zoveel als mogelijk te integreren in het normale leven.

Het Hof oordeelt dat het niet toegelaten is om een vrijstelling van belasting toe te kennen indien niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden (zie artikel 172 Grondwet).

De belastingplichtige stelt dat de uitsluiting van motorhomes/kampeerwagens van het toepassingsgebied van de vrijstelling van verkeersbelasting een inbreuk uitmaakt op het grondwettelijk gewaarborgd beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Zij wijst er op dat de vrijstelling van belasting zowel personenauto’s als auto’s voor dubbel gebruik, minibussen en lichte vrachtauto’s betreft. Voor lichte vrachtauto’s zou een vrijstelling kunnen worden toegekend indien het gebruik ervan wordt gerechtvaardigd door de noden van het persoonlijk vervoer van de invalide persoon. Volgens de belastingplichtige is de uitsluiting van motorhomes van het toepassingsgebied van de vrijstelling niet redelijk verantwoord, aangezien het gebruik van de motorhome gerechtvaardigd wordt door de noden van de belastingplichtige, zoals door artsen-specialisten geattesteerd. De belastingplichtige herhaalt dat de motorhome het enige voertuig is waarmee tegemoet gekomen kan worden aan haar verplaatsingsmoeilijkheden.

VLABEL wijst er op dat het voertuig als persoonlijk vervoermiddel moet worden gebruikt, en dat het nooit de bedoeling van de wetgever is geweest om de vrijstelling toe te kennen wanneer het voertuig toevallig of afwisselend voor andere doeleinden wordt gebruikt. VLABEL stelt dat de vrijstelling strikt moet worden geïnterpreteerd, en dat de vrijstelling enkel wordt toegekend om tegemoet te komen aan de verplaatsingsmoeilijkheden van de gehandicapte. Het gebruik van een motorhome zou niet voldoen aan de doelstellingen die aan de basis lagen van de invoering van de gunstregeling, zou aanleiding kunnen geven tot misbruiken en zou niet te verantwoorden zijn tegenover automobilisten die de volledige verkeersbelasting moeten betalen.

Een schending van het gelijkheidsbeginsel kan enkel voorliggen indien de belastingplichtige bewijst dat ze door de vrijstelling gediscrimineerd wordt, namelijk dat ze deel zou uitmaken van een categorie van belastingplichtigen die op gelijke gronden de toepassing van de vrijstelling zou kunnen eisen. Om die reden moet de belastingplichtige minstens aannemelijk maken dat de motorhome wordt gebruikt als persoonlijk vervoermiddel en niet als een middel om andere doeleinden te bereiken. De mogelijkheid om ook te slapen, te koken, te wonen in een motorhome is immers de reden waarom deze principieel is uitgesloten van het toepassingsgebied van de belastingvrijstelling. De voertuigen die wel in het toepassingsgebied van de belastingvrijstelling vallen, kunnen enkel worden gebruikt om te vervoeren. Slechts indien de belastingplichtige aannemelijk zou maken dat de motorhome noodzakelijk is voor haar verplaatsingen (in die zin dat zij zich enkel kan verplaatsen middels dit vervoermiddel), zou zij zich bevinden in een categorie van belastingplichtigen die op gelijke gronden de toepassing van de vrijstelling zou kunnen eisen. Het is in dat verband niet voldoende te stellen dat de belastingplichtige geen ander voertuig heeft.

Het Hof neemt aan dat, gelet op de medische toestand van de belastingplichtige, een motorhome een heel nuttig vervoermiddel is voor haar, doch zij maakt niet aannemelijk dat zij zich enkel kan verplaatsen middels dit vervoermiddel, en niet middels een personenauto, auto voor dubbel gebruik, minibus dan wel lichte vrachtauto.

Het Hof ziet zich bijgevolg niet verplicht om hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof aangezien het decreet het gelijkheidsbeginsel klaarblijkelijk niet schendt.

Evenmin kan de vrijstelling worden toegekend op basis van het feit dat in het verleden voor hetzelfde voertuig wel reeds vrijstellingen van verkeersbelasting werden toegekend.

VLABEL is gerechtigd om de vrijstelling van de verkeersbelasting, die jaarlijks wordt geheven, jaarlijks te controleren en kan daarbij geen vrijstelling toekennen in strijd met de wet. Het feit dat dit voor eerdere jaren wel is gebeurd, doet hieraan geen afbreuk. In deze primeert het legaliteitsbeginsel.