Gedaan met laden. U bevindt zich op: Finaal verrekenbeding - verrekenstaat - onvoldoende bewijs Vlaamse Belastingdienst

Finaal verrekenbeding - verrekenstaat - onvoldoende bewijs

Rechtspraak
Rolnummer
19/766/A
Datum beslissing
27 april 2020
Publicatiedatum
27 april 2020
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

In de huwelijksakte, waarbij een koppel trouwt met keuze stelsel scheiding van goederen wordt verklaard wat de man nog bezit, zijnde drie obligaties en de rechten die hem in onverdeeldheid toebedeeld werden in de nalatenschap van zijn grootouders, blijkens akte verleden op 16 april 1957.

De man schenkt bij gifte onder de levenden en op voorwaarde van haar overleven aan zijn echtgenote de volle eigendom van al de goederen, zowel roerend als onroerend, die zijn nalatenschap zullen uitmaken.

Op 20 november 2007 wijzigt het koppel hun huwelijkscontract door het invoegen van een finaal verrekenbeding. Dit beding hield in dat de echtgenoten bij ontbinding van hun huwelijk zouden deelnemen in elkaars aanwinsten.

Op 10 mei 2017 overlijdt de man. Enige erfgename is zijn echtgenote (hier belastingplichtige genoemd)

Bij akte van erfopvolging van 4 september 2017 kiest de belastingplichtige om de verrekenvordering van het finaal verrekenbeding voor zijn totaliteit toe te passen en dit ter waarde van de gehele aanwinsten. Zij verklaarde hierbij dat het gehele nagelaten vermogen aanwinsten betreft.

Op 6 september 2017 werd een aangifte van nalatenschap ingediend. Onder het passief werd als passiefpost ‘verrekenschuld aanwinsten’ voor een bedrag van 2.264.910,70EUR opgenomen. Als argumentatie werd opgegeven dat het ging om de ‘verrekenvordering van de langstlevende echtgenote op basis van wijzigend huwelijkscontract dd. 20 november 2007’.

Op 18 april 2018 vraagt Vlabel een gemotiveerde verrekenstaat met een begroting van het aanvangsvermogen en het eindvermogen zodat de waarde van de zuivere aanwinsten kan worden bepaald.

De notaris stelt dat de verrekenschuld werd aangegeven op basis van de verklaring en dat er geen verrekenstaat werd opgemaakt. Vlabel deel mee dat opdat de verrekenschuld als passief kan worden aangenomen een bewijsstuk nodig is en dat artikel 2.7.3.4.4 VCF van toepassing is.

Op 25 mei 2018 werd een aanslagbiljet erfbelasting verstuurd waarbij geen rekening werd gehouden met de passiefschuld. In de bijlage bij het aanslagbiljet werd hierover bijkomende toelichting gegeven:

“Verworpen passief: verrekenschuld 2.264.910,70 EUR

De verrekenschuld is een passiefelement waarvoor, zoals voor elk passiefelement, een bewijsstuk moet worden voorgelegd en bovendien betreft het een schuld in de zin van artikel 2.7.3.4.4 VCF, waarvoor een sterkere bewijslast geldt.

Vermits uit het gewijzigde huwelijkscontract niet blijkt wat het aanvangsvermogen is, moet een gemotiveerde verrekenstaat worden voorgelegd.

Bij gebrek aan voorgelegd bewijs wordt de schuld verworpen”.

Op 1 augustus 2018 diende belastingplichtige bezwaar aan met melding evenwel dat het nog niet mogelijk was om de stukken te bekomen om de verrekenstaat te vervolledigen maar dat het bestaan, de omvang en de echtheid van de verrekenschuld wel bewezen werd.

Dit bezwaar werd op 5 december 2018 afgewezen.

Beoordeling

Belastingplichtige werpt op dat de verrekenschuld in uitoefening van een optioneel finaal verrekenbeding als een aftrekbaar passief van de nalatenschap dient te worden beschouwd.

Het bestaan, de omvang en de echtheid van de verrekenschuld zijn door belastingplichtige bewezen en de verrekenschuld dient in mindering te komen van het actief van de nalatenschap voor een bedrag van €2.162.393,01 EUR.

De rechtbank merkt op dat Vlabel niet de principiële geldigheid van het finaal verrekenbeding, met als gevolg een eventuele aanvaarding in het passief van de nalatenschap, in vraag stelt.

Er ligt volgens Vlabel en naar het oordeel van de rechtbank geen controleerbare verrekenstaat voor.

De rechtbank is van oordeel dat een gedetailleerde verrekenstaat dient te worden voorgelegd zo niet kan deze passiefpost niet worden aanvaard.

De belangrijkste hiaten worden hieronder opgesomd:

  • Het aanvangsvermogen wordt nog steeds niet afdoende berekend
  • Van een herbelegging en waardering van het aanvangsmoment liggen geen stukken voor
  • Bovendien werden ook goederen herbelegd en vervangen door gelijkwaardige goederen, volgens belastingplichtige. Het blijft bij een loutere bewering, stukken liggen niet voor
  • Het eindvermogen wordt eveneens niet afdoende berekend. Wat de werkelijke aanwinsten van de erflater zijn wordt niet aangetoond
  • Een bedrag van 111.657,98 EUR aan successierechten wordt niet bewezen aan de hand van onderliggende stukken
  • Het staat niet vast dat obligaties en geldrekeningen uitsluitend in obligaties en geldrekeningen werd belegd. Dit is een loutere veronderstelling van belastingplichtige welke niet onderbouwd wordt door stukken;
  • Blijkbaar werd geen enkele meerwaarde gerealiseerd
  • Van een investering in andere roerende en onroerende goederen wordt niet gesproken
  • Geen enkel element is terug te vinden betreffende de opbouw van aanwinsten tijdens het huwelijk

Nu de rechtbank vaststelt dat de berekening van de verrekenschuld is gekenmerkt door verschillende hiaten, besluit de rechtbank dat de omvang, alsook de echtheid van deze passiefschuld niet voldoende werd bewezen.

Des te meer daar de berekening van de verrekenschuld uitgaat van verschillende veronderstellingen, die op elkaar worden gestapeld, zodat de berekening van deze schuld minstens is aangetast door willekeurigheid. Zij wordt alleszins niet afdoende ondersteund door onderliggende stukken.

Volgens de rechtbank heeft Vlabel deze passiefschuld voor een bedrag van 2.264.910,70 EUR dan ook terecht verworpen zodat de aanslag in de erfbelasting voor aanslagjaar 2017 terecht is.

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.4.1. VCF
  • art. 2.7.3.4.4. VCF
  • art. 3.17.0.0.12. VCF