Gedaan met laden. U bevindt zich op: Familiale vennootschap - schuldvordering tot betaling van de overdrachtsprijs voor de aandelen in het actief enerzijds en leveringsplicht van de aandelen in het passief anderzijds heffen mekaar op in de actief-passiefverhouding - schuldvordering in actief Vlaamse Belastingdienst

Familiale vennootschap - schuldvordering tot betaling van de overdrachtsprijs voor de aandelen in het actief enerzijds en leveringsplicht van de aandelen in het passief anderzijds heffen mekaar op in de actief-passiefverhouding - schuldvordering in actief

Rechtspraak
Rolnummer
2022/AR/1496
Datum beslissing
9 januari 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.5.2. VCF
  • art. 2.7.4.2.2. VCF

Samenvatting

Bij notariële akte van 14 juli 1987 richtten de ouders van de belastingplichtige, samen met haar maternale grootouders de nv DZ op, waarbij wijlen JM M 330 aandelen verwierf. In de schoot van de nv DZ werd en wordt tot op heden een woonzorgcentrum uitgebaat. Na vooroverlijden in 2006 van de moeder van belastingplichtige (die haar 330 aandelen vermaakte aan de belastingplichtige) ontstond er ernstige en duurzame onenigheid tussen wijlen JM M enerzijds en de belastingplichtige en haar (inmiddels overleden) maternale grootouders anderzijds omtrent het beheer van nv DZ.

De belastingplichtige en haar maternale grootouders stelden een vordering tot uitsluiting uit de nv DZ in tegen JM M, die op zijn beurt een tegenvordering tot uittreding uit de nv DZ instelde tegen de belastingplichtige en haar maternale grootouders. Bij vonnis van 16 april 2010 verklaarde de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel de uitsluitingsvordering ingesteld door de belastingplichtige en haar maternale grootouders gegrond en de tegenvordering van wijlen JM M ongegrond. JM M werd veroordeeld om zijn 330 aandelen over te dragen aan de belastingplichtige (218 aandelen) en haar maternale grootouders (elk 56 aandelen). Tevens werd gezegd voor recht dat “de overdracht van de aandelen zal plaatsvinden bij betaling van de door de gerechtsdeskundige gedane waardebepaling”, deskundige die middels hetzelfde vonnis werd aangesteld. Dit vonnis werd bevestigd door het Hof van Beroep Brussel bij arrest van 19 maart 2012.

Belastingplichtige is de dochter van wijlen de heer JM M, overleden op 5 augustus 2015. Belastingplichtige is de enige reservataire erfgenaam van de decujus.

De nalatenschap werd testamentair vererfd op grond van een authentiek testament opgemaakt op 26 november 2007. In dit testament werden aangesteld als algemene legatarissen aan wie elk een deel van de nalatenschap in volle eigendom werd gelegateerd:

  • J-C M (broer van de overledene): 25% in volle eigendom
  • S M (broer van de overledene): 25% in volle eigendom

Beide broers hebben ook elk een geschildossier lopen tegen VLABEL. (Het voorwerp van discussie is daar wel anders. Deze geschildossiers leverden, na hoger beroep van VLABEL tegen de negatieve vonnissen, een grotendeels positief arrest op. Beide broers hebben ondertussen cassatieberoep aangekondigd.)

Daarnaast werden de erfelijke rechten van belastingplichtige beperkt tot haar wettelijke reserve, zijnde 50% in volle eigendom.

Na het overlijden van wijlen JM M werd de betwisting over de waardering van de 165 aandelen in de nv DZ die aan diens broers toekwamen maar waarvoor de gedwongen overdracht aan de belastingplichtige was uitgesproken, verdergezet.

Bij arrest van 7 februari 2017 veroordeelde het Hof van Beroep Brussel J-C M en S M in hun hoedanigheid van rechtsopvolgers van wijlen JM M tot overdracht van hun 165 aandelen in nv DZ aan de belastingplichtige en de belastingplichtige op haar beurt tot betaling van 573.593,28 EUR aan J-C M en S M.

Op 20 april 2017 werd de overdrachtsprijs voor de aandelen betaald.

Op 28 oktober 2016 werd voor de belastingplichtige een individuele aangifte van nalatenschap gedaan. Als roerend actief van de nalatenschap werden onder meer de 330 aandelen van nv DZ vermeld voor een bedrag van “1 € p.m.” en werd verzocht om toepassing te maken van het verlaagde tarief voor de vererving van aandelen van een familiale vennootschap. Het passief van de nalatenschap werd geraamd op 201.346,55 EUR, waarbij onder meer melding gemaakt werd van volgende passiefposten:

  • een schuld ten aanzien van de nalatenschap van wijlen de moeder van de belastingplichtige ten bedrage van 120.000,00 EUR,
  • een schuld ten aanzien van de belastingplichtige “ifv gerechtelijke erelonen voor waardering aandelen NV DZ” ten bedrage van 49.295,53 EUR,
  • advocatenkosten, voorlopig geraamd op 18.000,00 EUR, met vermelding van advocatenkantoor DR en P,
  • andere onbekende schulden, voorlopig geraamd op 1,00 EUR.

Op 12 juni 2017 vestigde VLABEL een aanvankelijke aanslag in de erfbelasting voor aanslagjaar 2015 in hoofde van de belastingplichtige voor een bedrag van 1.640,22 EUR (dit is 1.491,11 EUR aan verschuldigde rechten en 149,11 EUR als belastingverhoging wegens laattijdige aangifte). Daarbij werd onder meer rekening gehouden met het aangegeven actief van 56.900,00 EUR (roerend) en 50.000,00 EUR (onroerend) en met een passief van 3.672,44 EUR. In een beknopte toelichting onderaan op het aanslagbiljet werd vermeld dat het overige passief verworpen werd bij gebrek aan bewijs.

Op 16 oktober 2018 en 19 december 2018 richtte VLABEL een voorstel en een verbeterend voorstel tot ambtshalve taxatie aan de belastingplichtige. Daarin werd onder meer, met betrekking tot de waardering van de aandelen in nv DZ, verwezen naar het vonnis van 16 april 2010 inzake de geschillenprocedure tussen wijlen JM M en de belastingplichtige. De toestand van de aandelen op datum van overlijden werd als volgt ingeschat:

Actief: 1) aandelen volgens hun waarde ten doge van het overlijden.

Passief: 2) leveringsplicht van de aandelen volgens hun waarde ten dage van het overlijden PLUS in het actief een zekere schuldvordering m.b.t. de nog te bepalen prijs van de aandelen.

Aangezien 1) en 2) elkaar opheffen, is er een verzuim gebeurd voor de aangifte van de schuldvordering.

Na het arrest 2017 staat de samenstelling van de nalatenschap definitief vast: de aandelen verdwijnen met terugwerkende kracht uit het actief, de leveringsplicht vervalt (want die heeft plaats gehad) en in het actief blijft dus enkel de schuldvordering over zoals geraamd door de rechtbank. Op deze schuldvordering kan het vlak tarief voor familiale ondernemingen niet worden toegepast.

Besluit:

Er is een verzuim van aangifte van een schuldvordering waarvan de waarde door de rechtbank is geraamd op 2.885.348,00 euro voor 830 aandelen (peildatum van 31/12/2006) of 1.147.186,55 EUR voor 330 aandelen.

Tevens werd een belastingverhoging van 20% van de bijkomend verschuldigde rechten vooropgesteld, wegens een verzuim in de aangifte.

Bij schrijven van 20 januari 2019 liet de raadsman van de belastingplichtige weten niet akkoord te kunnen gaan met de vooropgestelde wijzigingen. Hij stelde dat er geen verzuim van aangifte geweest was in hoofde van de belastingplichtige. Wat betreft de aandelen van de nv DZ betoogde hij in het bijzonder dat er geen enkele reden was waarom de belastingplichtige niet zou kunnen genieten van het vlakke tarief voor familiale ondernemingen, vermits aan alle voorwaarden daartoe voldaan was.

Op 14 mei 2019 vestigde VLABEL een bijkomende aanslag in de erfbelasting van aanslagjaar 2015 in hoofde van de belastingplichtige in overeenstemming met het bepaalde in het schrijven van 19 december 2018. De aanslag bedraagt 143.846,97 EUR, rekening houdend met 121.471,55 EUR aan verschuldigde rechten, 23.866,53 EUR aan belastingverhoging en 1.491,11 EUR aan reeds aangerekende rechten.

Op 19 augustus 2019 diende de belastingplichtige een bezwaarschrift in tegen deze aanslag. Daarin werd niet betwist dat de 330 aandelen in nv DZ op het ogenblik van het overlijden van de erflater nog in diens vermogen aanwezig waren, maar werd benadrukt dat het verlaagde tarief van 3% wegens vererving van aandelen van familiale vennootschappen erop toegepast moest worden. Een eventuele roerende schuldvordering ten belope van de verkoopprijs in het actief werd volgens de belastingplichtige gecompenseerd door de leveringsplicht ten belope van de waarde van de aandelen in het passief. De redenering van VLABEL dat de leveringsplicht in het passief en de aandelen in het actief elkaar opheffen, zou fout zijn. Er werd opnieuw gewezen op het aangegeven passief, dat onterecht verworpen zou zijn. Wat betreft de belastingverhoging werd herhaald dat er van een verzuim om goederen te vermelden in de nalatenschap geen sprake was.

De belastingplichtige werd gehoord door VLABEL op 4 maart 2020, waarna de die laatste bij e-mail van 2 april 2020 haar standpunt over de aanrekening van de passiefposten op het actief (in het bijzonder op de aandelen nv DZ) toelichtte. Als wettelijke grondslag voor haar standpunt verwees VLABEL naar artikel 2.7.3.5.2 VCF.

In een bijkomend bezwaarschrift van 17 april 2020 zette de belastingplichtige uiteen dat en waarom zij niet akkoord kon gaan met deze zienswijze van de Vlaamse Belastingdienst.

Bij administratieve beslissing van 7 juli 2020 werd het bezwaarschrift van de belastingplichtige gedeeltelijk ingewilligd met betrekking tot een discussiepunt over de waardering van een onroerend goed dat tot de nalatenschap behoorde. Wat betreft de aandelen nv DZ handhaafde VLABEL evenwel haar standpunt en hernam zij onder meer de redenering zoals uiteengezet in het schrijven van 19 december 2018. Wat betreft het aangegeven maar bij het vestigen van de aanvankelijke aanslag verworpen passief van de nalatenschap, was volgens VLABEL niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de aanvaarding ervan als aftrekbaar passief van de nalatenschap. Wat betreft de belastingverhoging werd erop gewezen dat de wettelijke bepalingen ter zake correct toegepast werden, zodat deze gehandhaafd werd.

Met een verzoekschrift van 7 oktober 2020 stelde de belastingplichtige haar vordering in voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.

Bij vonnis van 16 juni 2022 oordeelde de rechtbank in essentie:

(1) dat de 330 aandelen van nv DZ deel uitmaakten van de nalatenschap en belast moesten worden in de erfbelasting met toepassing van het gunsttarief voor familiale vennootschappen,

(2) dat er in hoofde van wijlen JM M bij het openvallen van de nalatenschap geen leveringsplicht van de aandelen bestond en evenmin een recht/schuldvorderingen op/ten belope van de overdrachtsprijs en

(3) dat, behoudens een aantal door VLABEL uitdrukkelijk aanvaarde passiefposten, de overige betwiste passiefposten terecht verworpen werden als passief van de nalatenschap.

De rechtbank besliste als volgt:

Verklaart de vordering van eiseres tot hervorming van de beslissing van 7 juli 2020 onontvankelijk;

Verklaart de vordering van eiseres voor het overige ontvankelijk en in de volgende mate gegrond:

Ontheft de betwiste aanlag in de erfbelasting over aanslagjaar 2015 gevestigd in hoofde van AM onder kohierartikel XXX in de mate dat:

  1. rekening werd gehouden met een verzuim van schuldvordering (roerend) ten bedrage van 1.147.186,55 EUR (waarvan 50% of 573.593,28 EUR in hoofde van eiseres);
  2. een belastingverhoging werd opgelegd wegens “verzuim roerend” ten bedrage van 20.992,16 EUR;
  3. geen rekening werd gehouden met een bijkomend passief van 1.873,43 EUR;

Het is tegen dat vonnis dat VLABEL hoger beroep heeft ingesteld. De belastingplichtige stelde incidenteel beroep in.

Het lijvige arrest wordt hieronder wat beknopter samengevat.

Het Hof oordeelt dat zowel de aandelen als de schuldvordering tot betaling van de nog niet gekende overdrachtsprijs voor de aandelen tot het actief van de nalatenschap behoorden. Het Hof overweegt dat die schuldvordering in de aangifte voor de vermoedelijke waarde ervan moet worden opgenomen. Het Hof vervolgt dat dit ook geldt voor het passief: de zekere maar nog niet opeisbare verbintenis tot levering van de aandelen moet in de aangifte voor de vermoedelijke waarde ervan worden opgenomen.

Het Hof oordeelt dat er bij de integratie van het W.Succ. in de VCF geen inhoudelijke wijziging werd beoogd aan de toerekeningsvolgorde, zoals toegepast voor de overdracht van de dienst registratie- en erfbelasting. Bijgevolg moet de schuld, die bestaat uit de verplichting om de aandelen over te dragen eerst aangerekend worden op de aandelen van de familiale vennootschap. Het Hof oordeelt dat de leveringsverplichting precies de betrokken aandelen betreft, zodat de beide nalatenschapsbestanddelen elkaar waard zijn. Het Hof volgt Vlabel in de redenering dat deze elkaar opheffen in de actief-passiefverhouding bij toepassing van artikel 2.7.4.2.2 VCF. De netto-verkrijging in de nalatenschap is bijgevolg beperkt tot de waarde van de schuldvordering op datum van het overlijden. Het is daarop dat de erfbelasting berekend diende te worden. Het verlaagd tarief wegens vererving van een familiale vennootschap kan niet toegepast worden.

Het Hof stelt vast dat de waarde van de schuldvordering over de over te dragen 165 aandelen door het Hof van Beroep te Brussel werd bepaald op 573.593,28 EUR (arrest 7 februari 2017). Het Hof oordeelt vervolgens dat deze waarde ook in aanmerking kan worden genomen als waarde van de schuldvordering op datum van overlijden. VLABEL heeft de waarde van de 330 aandelen die deel uitmaken van de nalatenschap terecht vastgesteld op 1.147.186,55 EUR.

Het Hof stelt met VLABEL vast dat uit niets blijkt dat de beweerde schuld van 120.000,00 EUR aan de nalatenschap van CC nog bestond op datum van het overlijden van de heer JM M. Het Hof stelt vast dat de schuld van 49.295,53 EUR terecht werd verworpen als passief van de nalatenschap.

Het Hof oordeelt dat, anders dan eerste rechter aannam, de schuld van 51.994,71 EUR aan advocatenkantoor DR en P wel als passief van de nalatenschap kan worden aanvaard. Het Hof beschouwt de nota met bijlage, uitgaande van het advocatenkantoor, als een begin van bewijs door geschrift in de zin van artikel 8.9 BW. Dit begin van bewijs wordt aangevuld door de vaststaande gegevens dat het familiaal conflict ook na het overlijden van JM M verder aansleepte en dat Mter DR bij leven de raadsman was van J-M M en nadien van J-C M en S M. Het Hof oordeelt dat op grond van die feiten vermoed kan worden dat het gaat om een interne nota die door de betrokken raadsman aan zijn cliënten bezorgd werd naar aanleiding van het overlijden van de erflater.

Het Hof vermindert de opgelegde belastingverhoging wegens het verzuim in de aangifte met betrekking tot de roerende inkomsten tot 10 %.

Het Hof verklaart het hoger beroep ontvankelijk en in grote mate gegrond. Het Hof verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk en in beperkte mate gegrond.

Het Hof vernietigt het bestreden vonnis, behoudens waar het de vordering van de belastingplichtige ontvankelijk verklaart, en doet opnieuw recht als volgt:

  • de aanslag wordt ontheven in zoverre geen rekening gehouden werd met een bedrag van 51.994,71 EUR als passief en in zoverre een belastingverhoging hoger dan 10% opgelegd werd voor wat betreft het aangifteverzuim.
  • VLABEL wordt bevolen om de herberekening van de aanslag te maken en om terugbetaling uit te voeren van wat eventueel al teveel betaald werd, te vermeerderen met de wettelijke moratoriuminteresten.