Gedaan met laden. U bevindt zich op: Familiale vennootschap - advocatenvennootschap die wel degelijk economische prestaties levert is geen managementvennootschap Vlaamse Belastingdienst

Familiale vennootschap - advocatenvennootschap die wel degelijk economische prestaties levert is geen managementvennootschap

Rechtspraak
Rolnummer
22/1513/A
Datum beslissing
9 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.4.2.2. VCF

Samenvatting

De betwisting heeft betrekking op de erfbelasting verschuldigd n.a.v. het overlijden van de heer X op 13 januari 2021 (erflater). De volledige nalatenschap is toegekomen aan de echtgenote en de drie kinderen van de erflater, zijnde de belastingplichtigen in kwestie.

De erflater oefende het beroep van advocaat uit middels zijn BV X. De advocatenvennootschap werd op 17 januari 2003 opgericht. De erflater was volle eigenaar van alle aandelen.

In de aangifte van nalatenschap vroegen belastingplichtigen om de toepassing van het verlaagd tarief inzake vererving van een familiale vennootschap (artikel 2.7.4.2.2 VCF). Op 19 juli 2021 werden de betwiste aanslagen gevestigd. Voor de aandelen van BV X werd “geen vermindering familiale vennootschap toegestaan aangezien het een managementvennootschap is”.

Tegen de aanslagen werd bezwaar ingediend. In de bezwaarschriften wordt aangevoerd dat de voorwaarden voor toepassing van artikel 2.7.4.2.2 VCF wel degelijk vervuld zijn.

Het bezwaar werd bij de beslissing van 10 maart 2022 afgewezen, waarop belastingplichtigen de zaak bij verzoekschrift op tegenspraak d.d. 8 juni 2022 aan de rechtbank voorlegden.

Uit artikel 2.7.4.2.2 VCF blijkt dat het verminderd tarief van de erfbelasting bij overdracht van aandelen van een familiale vennootschap afhankelijk is van de toepassing van de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

1. Voldoening van de participatievoorwaarde in hoofde van de erflater.

2. De vennootschap dient de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts-, of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot voorwerp te hebben en uit te oefenen, dan wel minstens 30 % van de aandelen houden van minstens een directe dochtervennootschap die aan deze voorwaarde beantwoordt en die haar zetel van werkelijke leiding heeft in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte.

3. Aanwezigheid van een reële economische activiteit in hoofde van de vennootschap.

De rechtbank onderzoekt in het vonnis of in casu aan voormelde voorwaarden is voldaan.

  1. De participatievoorwaarde

De erflater is de oprichter van BV X en bezat alle aandelen in volle eigendom. De participatievoorwaarde, zoals voorzien in artikel 2.7.4.2.2 VCF, is bijgevolg ontegensprekelijk vervuld.

Dit werd door VLABEL niet betwist.

  1. De uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts-, of landbouwactiviteit. of van een vrij beroep

Overeenkomstig artikel 2.7.4.2.2, §2 VCF is een vennootschap die de uitoefening van een vrij beroep tot voorwerp heeft en uitoefent, een familiale vennootschap.

In omzendbrief 2015/2 (PDF bestand opent in nieuw venster)bevestigt VLABEL dat een vennootschap die de uitoefening van een vrij beroep tot doel heeft en deze ook effectief uitoefent, een familiale vennootschap is. Als voorbeeld wordt verwezen naar een advocatenkantoor dewelke door een vennootschap wordt uitgebaat (zie VLABEL omzendbrief 2015/2, p. 12).

Artikel 1.1, 14° WER definieert de beoefenaar van een vrij beroep als: “Elke onderneming wiens activiteit er hoofdzakelijk in bestaat om, op onafhankelijke wijze en onder eigen verantwoordelijkheid, intellectuele prestaties te verrichten waarvoor een voorafgaande opleiding en een permanente vorming is vereist en die onderworpen is aan een plichtenleer waarvan de naleving door of krachtens een door de wet aangeduide tuchtrechtelijke instelling kan worden afgedwongen.”

De statuten van de vennootschap ten tijde van het overlijden van de erflater bepalen het volgende met betrekking tot het doel (voorwerp) van de BV X (onderlijning door de rechtbank):

De vennootschap heeft tot doel In België of in het buitenland, voor eigen rekening of voor rekening van derden, of in deelneming met derden, de uitoefening van de activiteit van advocaat, middels haar vennoot of zaakvoerder, alsook alle aanverwante activiteiten die verenigbaar zijn met het statuut van advocaat, zoals onder meer de studie, adviesverlening, expertise, geven van onderwijs, het publiceren van artikels en boeken, het optreden als bestuurder en vereffenaar, en elke dienstverlening in het kader van de hiervoor beschreven activiteiten.

De vennootschap kan alle handelingen verrichten welke rechtstreeks of onrechtstreeks in verband staan met haar maatschappelijk doel of welke van aard zijn het bereiken ervan geheel of ten dele te vergemakkelijken. De vennootschap zal onder meer haar beschikbare middelen kunnen beleggen of investeren in roerende of onroerende activa.

Zij kan deelnemen in alle vennootschappen, verenigingen en ondernemingen zowel in België als in het buitenland, bij wijze van inbreng, inschrijving, overdracht, deelneming, fusie, financiële tussenkomst of anderszins en tevens de functies van bestuurder en vereffenaar uitoefenen in andere vennootschappen. De vennootschap kan haar patrimonium als waarborg geven zowel voor haar eigen verbintenissen als voor verbintenissen van derden. De vennootschap zal bij de uitoefening van haar activiteit de regels eigen aan de uitoefening van het beroep van advocaat zoals vastgelegd door de bevoegde instanties, eerbiedigen.

Uit de statuten blijkt dat BV X, de uitoefening van een vrij beroep, met name dat van advocaat, tot voorwerp heeft. Dit wordt bevestigd door de registratie in de KBO, alwaar de vennootschap geregistreerd is voor de BTW-activiteit 69.101- “activiteiten van advocaten’’.

Uit de stukken van het dossier blijkt dat BV X via de erflater aan het advocatenkantoor CVBA Y diensten als advocaat leverde. CVBA Y factureerde de diensten van haar advocaten aan de cliënten. BV X factureerde maandelijks voorschotten aan CVBA Y voor de geleverde prestaties als advocaat. BV X bezorgde vervolgens drie maal per jaar een definitieve afrekening aan CBVA Y op basis van de werkelijke geleverde prestaties. Indien de definitieve afrekening een hoger bedrag vertegenwoordigde dan de reeds betaalde maandelijkse voorschotten die betrekking hadden op die periode, diende CVBA Y een bijkomende betaling te verrichten ten aanzien van BV X.

Uit de verklaring van de bestuurders van d.d. 30 oktober 2023 blijkt het volgende:

a) Alle partners zijn verplicht hun professionele activiteiten als advocaat via BV Y (sic) uit te oefenen;

b) Voor zijn/haar werk als advocaat ontvingen de vennoten een vergoeding, bestaande uit twee componenten. De eerste component was gekoppeld aan het individuele werk van de vennoot (en zijn team), daar waar de tweede component gekoppeld was aan de collectieve prestaties van de vennoten van B.

De eerste component (i.e. het individuele werk van de partner) werd als volgt berekend: A + B

waarbij

A gelijk staat aan 32% van de gecorrigeerde ontvangsten (excl. btw) uit dossiers waarin de vennoot van categorie A titularis is en dit ongeacht de herkomst van het dossier en ongeacht de datum waarop de factuur die aanleiding gaf tot de ontvangsten opgemaakt werd;

B gelijk staat aan 20% van de gecorrigeerde ontvangsten (excl. btw) uit dossiers waarin de vennoot van categorie A aanbrenger is en dit ongeacht de datum waarop de factuur die aanleiding geeft tot de ontvangsten, opgemaakt werd.

Wanneer de tweede component (gezamenlijke prestaties) werd toegekend, werd deze in principe, en tenzij door de algemene vergadering anders besloten zou zijn, gelijk verdeeld tussen de vennoten van categorie A.

Uit deze verklaring blijkt dat de vergoeding die BV X van CVBA Y ontving, gekoppeld is aan de prestaties die de BV via haar zaakvoerder aan de CVBA leverde.

Het feit dat BV X haar prestaties niet rechtstreeks aan de cliënten factureerde, maar aan CVBA Y, betekent niet dat zij, via haar zaakvoerder, geen prestaties als advocaat zou hebben geleverd. Dat een vennootschap in naam en voor rekening van een andere vennootschap optreedt, zodat de facturatie eveneens via deze laatste vennootschap-opdrachtgever verloopt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het feit dat de eerste vennootschap economische prestaties levert. Anders oordelen zou ertoe leiden dat vennootschappen die exclusief in onderaanneming werken uitvoeren, per definitie geen economische activiteit kunnen uitoefenen.

Volgens de rechtbank kan er geen twijfel over bestaan dat BV X via haar zaakvoerder de activiteit van advocaat uitoefende. De vennootschap stond daarbij met name in voor de behandeling van de dossiers van cliënten en dit samen met de medewerkers die op deze dossiers werkten.

Het gegeven dat BV X niet beschikte over een eigen kantoor, secretariaat, telefoonnummer etc., doet daaraan geen afbreuk. De BV kon immers gebruik maken van het kantoor en de verdere infrastructuur van CVBA Y. De kost hiervan werd verrekend in de vergoeding die CVBA Y aan X BV (en andere partners) verschuldigd was.

Dat BV X haar activiteit van vrij beroep daadwerkelijk uitoefende blijkt verder ook nog uit de posten 40 (handelsvorderingen), 44 (handelsschulden) en 70 (omzet) van de jaarrekening, alsook uit de facturen die zij aan CVBA Y verzond.

Het staat dan ook vast dat in casu aan de tweede voorwaarde van artikel 2.7.4.2.2 VCF is voldaan.

  1. De aanwezigheid van een reële economische activiteit

Artikel 2.7.4.2.2, § 2 VCF voorziet dat een vennootschap geacht wordt geen reële economische activiteit te hebben als uit de jaarrekening van minstens een van de drie boekjaren voorafgaand aan de datum van overlijden cumulatief blijkt:

a) dat de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen een percentage gelijk of lager dan 1,50 % uitmaken van de totale activa;

b) de terreinen en gebouwen meer dan 50 % uitmaken van het totale actief.

Indien een vennootschap aan voormelde criteria voldoet, wordt zij weerlegbaar geacht een patrimoniumvennootschap te zijn en aldus geen reële economische activiteit uit te oefenen.

Uit de goedgekeurde jaarrekeningen van de boekjaren 2017, 2018 en 2019 blijkt dat BV X in geen van voormelde boekjaren onroerende goederen in haar bezit had. De vennootschap kan dus niet vermoed worden geen reële economische activiteit te hebben.

VLABEL voert aan dat BV X een managementvennootschap en/of een holding is, die geen reële economische activiteit uitoefent.

De rechtbank volgt dit standpunt van VLABEL niet.

De activiteiten van BV X bestonden op datum van overlijden voornamelijk uit de oefening van de activiteit van advocaat (zie hoger). Slechts in ondergeschikte mate was de vennootschap bestuurder van CVBA Y. Deze bestuursactiviteit vormde geenszins de hoofdactiviteit van de vennootschap en zij ontving hier ook geen vergoeding voor. Het mandaat van bestuurder in CVBA Y was onbezoldigd.

Het is niet omdat BV X naast haar activiteiten van advocaat ook onbezoldigd bestuurder was, dat de vennootschap moet worden gekwalificeerd als een managementvennootschap die geen reële economische activiteit uitoefende. Integendeel, uit de facturatie van de jaren 2017 t.e.m. 2020 blijkt dat de vennootschap wel degelijk een activiteit van vrij beroep uitoefende.

Ten onrechte stelt VLABEL dat BV X als een holding moet worden beschouwd. Een holdingvennootschap beheert de participaties die zij aanhoudt. In casu heeft de vennootschap een participatie van 20 % in CVBA Y, maar dit betekent niet dat de vennootschap als een holding (zonder reële economische activiteit) moet worden beschouwd. BV X verkrijgt immers geen inkomsten uit haar participatie. CVBA Y keert geen dividenden uit. ledere advocaat-vennoot factureert aan X voor de door hem/haar verrichte prestaties in dossiers van cliënten (zie hoger). Deze facturatie staat los van het aandeelhouderschap.

In de omzendbrief 2015/2(PDF bestand opent in nieuw venster) aanvaardt Vlabel dat een holdingvennootschap die naast managementactiviteiten ook intragroepsdiensten verricht voor onderliggende dochter­ vennootschappen, wel als een vennootschap met nijverheids- of handelsactiviteit kwalificeert. De omzendbrief schrijft met name het volgende voor (onderlijning door de rechtbank):

Een holdingvennootschap die louter managementactiviteiten (= bestuursactiviteiten) uitoefent voor een of meerdere dochtervennootschappen kan niet als een actieve vennootschap met nijverheids- of handelsactiviteit worden beschouwd.

lntragroepsdiensten die uitgevoerd worden door een holding voor haar onderliggende {dochter)vennootschappen kunnen echter wel voldoende zijn opdat er sprake zou zijn van een nijverheids- of handelsactiviteit. (… )

Het is niet voldoende dat enkel het maatschappelijk doel in de statuten een dergelijke activiteit bevat. De vennootschap moet de activiteit ook werkelijk uitoefenen, hetgeen zal dienen aangetoond te worden. Dit kan met alle middelen van recht, met uitzondering van de eed. Veelal zal uit de jaarrekening kunnen afgeleid worden of de vennootschap een dergelijke activiteit uitoefent (o.a. uit de posten 34, 40, 44, 60, 62 en 70 van de jaarrekening). Indien dit niet zo is zullen bijkomende stukken dienen bijgebracht te worden (...).

Op basis van de VCF en voormelde omzendbrief voldoet een advocatenvennootschap die op basis van haar jaarrekening kan aantonen dat zij daadwerkelijk een vrij beroep uitoefent en daarnaast ook actief is als bestuurder van de advocatenassociatie waarin zij participeert, aan de voorwaarden van het gunstregime.

Tot slot voert VLABEL aan dat het gunstregime moet worden geweigerd omdat er geen familiale continuïteit is doordat de advocatenvennootschap as such, te weten met als voorwerp de uitoefening van activiteiten van advocaat, na het overlijden van de erflater niet verdergezet kon worden. Verweerder stelt dat de advocatenvennootschap bij het overlijden van de erflater geen familiaal karakter kon hebben.

De rechtbank volgt ook dit standpunt niet.

Om gebruik te kunnen maken van het gunstregime, moet de familiale vennootschap QQ op datum van het overlijden aan de wettelijke voorwaarden voldoen, inzonderheid het hebben van een reële economische activiteit. Dit wordt bevestigd door VLABEL die in haar omzendbrief 2015/2 verduidelijkt dat de voorwaarden vervuld moeten zijn op het ogenblik van het overlijden. De continuïteit van de familiale vennootschap is een voorwaarde voor het behoud van het gunstregime, die pas na het verstrijken van een termijn van drie jaar kan beoordeeld worden.

De rechtbank verwijst naar artikel 2.7.4.2.3, § 2, 2° VCF dat bepaalt dat het verlaagd tarief van artikel 2.7.4.2.2. VCF wordt behouden, als onder meer onder de volgende voorwaarde is vervuld: ”een activiteit van de familiale vennootschap wordt zonder onderbreking voortgezet gedurende drie jaar vanaf de datum van het overlijden van de erflater en voor elk van de drie jaar wordt een jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening opgemaakt en in voorkomend geval gepubliceerd overeenkomstig de vigerende boekhoudwetgeving van de lidstaat waar de zetel gevestigd is op het ogenblik van het overlijden, die ook aangewend is ter verantwoording van de aangifte in de inkomstenbelasting.

BV X hoeft dus geen advocatenvennootschap te blijven om van het gunsttarief te kunnen (blijven) genieten. Het volstaat dat de vennootschap een andere activiteit uitoefent opdat het gunstregime wordt behouden. Indien een advocatenvennootschap niet kan worden verdergezet door de erfopvolgers omdat deze zelf geen advocaat zijn, kan de vennootschap worden voortgezet door bijvoorbeeld de uitbating van een schoonheidssalon of een frituur, zonder dat dit het behoud van het gunsttarief in het gedrang brengt.

In casu hebben de erfgenamen het voorwerp van de vennootschap middels een statutenwijziging bij notariële akte van 4 juli 2022 gewijzigd. Deze statutenwijziging, specifiek met het oog op het voortzetten van de vennootschap, is geen beletsel maar net een vereiste om een economische activiteit te kunnen verderzetten.

Het staat dan ook vast dat in casu aan de derde voorwaarde van artikel 2.7.4.2.2 VCF is voldaan.

De rechtbank is van oordeel dat belastingplichtigen kunnen genieten van het gunstregime van de familiale vennootschappen zoals beschreven onder artikel 2.7.4.2.2. VCF.

De vordering van belastingplichtigen is gegrond in de mate dat inzake de vererfde aandelen van de BV X geen toepassing werd gemaakt van het verlaagde tarief voorzien bij artikel 2.7.4.2.2 VCF. Een passende ontheffing en herberekening van de bestreden aanslagen dringen zich op.