Gedaan met laden. U bevindt zich op: Familiale onderneming - persoonlijke exploitatie en uitoefening - bewijs - vermelding foutief KBO nummer in bezwaarbeslissing heeft geen impact op aanslag Vlaamse Belastingdienst

Familiale onderneming - persoonlijke exploitatie en uitoefening - bewijs - vermelding foutief KBO nummer in bezwaarbeslissing heeft geen impact op aanslag

Rechtspraak
Rolnummer
2022/AR/657 - 658 - 659
Datum beslissing
5 september 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.4.2.2, §2, 1° VCF
  • art. 2.8.6.0.3, §2, 1° VCF

Samenvatting

Activa die beroepsmatig geïnvesteerd zijn in een familiale onderneming, kunnen fiscaal voordelig worden geschonken of vererven. Een familiale onderneming is een nijverheids-, handels-, ambachts-, of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de erflater dan wel schenker of diens partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend op datum van de overdracht.

In deze zaak overleed de erflaatster in 2019. Zij liet haar echtgenoot en twee kinderen na.

In de aangifte van nalatenschap werd toepassing gevraagd van het gunstregime inzake de overdracht van familiale ondernemingen met betrekking tot weilanden die werden aangewend in het kader van de landbouwonderneming.

Vlabel stelt dat niet voldaan was aan de participatievoorwaarde, dat er geen persoonlijke uitbating was door de erflater en dat er geen code 1600/2600 (winsten van een onderneming) aangegeven was in de personenbelasting inkomstenjaar 2018 (aanslagjaar 2019).

Belastingplichtigen dienen bezwaar in en stellen dat er wel persoonlijke uitbating was in een familiale onderneming en dat de betrokken onderneming, bestaande uit twee ouders en twee kinderen, wel familiaal was. Er werd verwezen naar o.m. de ‘overeenkomst van maatschap’ van 12 december 2015 waaruit bleek dat de ouders zich met ingang van 1 januari 2016 naar aanleiding van de pensionering van vader terugtrokken uit de onderneming in de zin dat zij beperkt actief zouden blijven.

Het Hof van Beroep van Gent geeft mee hoe de belastingplichtigen in ieder geval niet kunnen aantonen dat een erflater of zijn partner zelf nog actief waren in de familiale onderneming op datum van overlijden.

De erfgenamen dienen te bewijzen dat is voldaan aan exploitatievoorwaarde op het ogenblik van overlijden m.a.w. dat de langstlevende echtgenoot dan wijlen de erflaatster nog zelf actief was op het landbouwbedrijf en dit aldus persoonlijk nog exploiteerde. Het bewijs kan worden geleverd met alle middelen van recht, met uitzondering van de eed. In Omzendbrief VLABEL 2015/2 van 15 december 2015 stelt de Vlaamse Belastingdienst dat de exploitatievoorwaarde wordt gecontroleerd aan de hand van de laatste aangifte of het laatste aanslagbiljet van personenbelasting van de erflater of zijn partner.

Het hof stelt:

  • Dat de erflater of zijn partner actief waren op enig ander moment, volstaat niet. Persoonlijk exploiteren doelt op de uitoefening van een daadwerkelijke leiding in de onderneming, al dan niet met anderen, ongeacht of dit in hoofd- of bijberoep is en ongeacht de betrokkene al dan niet gepensioneerd is.
  • De aanwezigheid van winsten van een onderneming (code 1600/2600) of baten van vrije beroepen, ambten, posten of andere winstgevende bezigheden (code 1650/2650) in de aangifte of het aanslagbiljet van de personenbelasting is geen bijkomende voorwaarde, maar slechts een voorbeeld van hoe het bewijs kan worden geleverd.
  • Het louter maat zijn van een maatschap, ook wanneer de statuten van de maatschap vermelden dat erflater en zijn partner beperkt actief blijven in de onderneming, is onvoldoende om de actieve betrokkenheid bij de exploitatie van de onderneming aan te tonen.
  • Ook het betalen van de sociale bijdrage is onvoldoende bewijs van een actieve betrokkenheid op datum van het overlijden.
  • Het volstaat niet dat ‘winsten van een onderneming (code 1600/2600)’ werden opgenomen in de aangifte personenbelasting van de partner met betrekking tot het inkomstenjaar waarin het overlijden heeft plaatsgevonden (in deze zaak: 2018 (aanslagjaar 2019)), aangezien hieruit niet blijkt of deze inkomsten betrekking hebben op de periode voorafgaand of volgend op het overlijden van de overledene.

Het Hof besluit dat de erfgenamen niet aantonen dat aan de participatievoorwaarde is voldaan.

Het feit dat in de beslissing na bezwaar werd verwezen naar het foutieve KBO- nummer is niet van aard om anders te oordelen. Een misslag in deze beslissing heeft immers geen invloed op de rechtsgeldigheid van de aanslag, die ter beoordeling voorligtaan het hof.