Gedaan met laden. U bevindt zich op: Familiale onderneming - (hoofdzakelijk) beroepsmatige investering - onroerend goed deels tot bewoning aangewend - geen wettelijke grondslag voor opsplitsing in de erfbelasting zoals voorzien in omzendbrief - ook bankrekening geniet gunstregime Vlaamse Belastingdienst

Familiale onderneming - (hoofdzakelijk) beroepsmatige investering - onroerend goed deels tot bewoning aangewend - geen wettelijke grondslag voor opsplitsing in de erfbelasting zoals voorzien in omzendbrief - ook bankrekening geniet gunstregime

Rechtspraak
Rolnummer
22/547/A
Datum beslissing
18 oktober 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF

Samenvatting

De erflater had geen kinderen, er is geen testament opgemaakt en er werden geen erfopvolgers uitgesloten. De belastingplichtigen zijn de broers en zus van de erflater, en werden in die hoedanigheid tot de erfenis geroepen. Dit elk voor 1/3 van de nalatenschap.

In de aangifte van nalatenschap werd het verlaagd tarief voor een familiale onderneming aangevraagd, met onder andere roerende en onroerende activa.

In de aanslagbiljetten die volgden werd geen toepassing gemaakt van het tarief familiale onderneming voor het onroerend goed ter waarde van 611.180,00 EUR (waarde gebouw 261.180 EUR en grond/tankstation 350.000 EUR), en ook niet voor een bankrekening ten bedrage van 149.071,01 EUR. Deze werden belast aan vol tarief.

Er werd bezwaar ingediend tegen twee elementen, met name:

  • de uitsluiting van bepaalde activa bestanddelen uit de familiale onderneming;
  • de belastingverhoging van 1% overeenkomstig artikel 3.18.0.0.6 VCF.

Over het eerste bezwaarpunt volgde een administratieve beslissing op 23 december 2021, die deels de grieven van belastingplichtigen inwilligde. VLABEL aanvaardde de beroepsmatige investering van het onroerend goed voor 65%.

Over het tweede bezwaarpunt volgde een administratieve beslissing op 20 januari 2022 die de belastingverhoging ongedaan maakte en bijgevolg een ontheffing hiertoe verleende.

Artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF, zoals van toepassing op de datum van het overlijden van de erflater, voorziet in een vlak gunsttarief van 7% voor de verkrijging tussen andere personen van de activa in een familiale onderneming, voor zover de activa door de erflater (of zijn partner) beroepsmatig zijn geïnvesteerd in de familiale onderneming. Het verlaagde tarief is niet van toepassing op de verkrijging van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd.

Het zijn deze voorwaarden die in de huidige zaak ter discussie staan, dit enerzijds met betrekking tot een onroerend goed en anderzijds met betrekking tot een bankrekening.

Er is geen betwisting dat er sprake is van een familiale onderneming. VLABEL heeft dat aanvaard zoals ook blijkt uit de aanslagbiljetten erfbelasting en de administratieve beslissing over het bezwaar.

Artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF, zoals van toepassing op huidig geschil, luidt als volgt:

Ҥ 1. In afwijking van artikel 2.7.4.1.1 wordt het tarief van de erfbelasting verlaagd tot 3% voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners en tot 7% voor een verkrijging tussen andere personen voor:

1° de netto-verkrijging van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van de activa die door de erflater of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming. Het verlaagde tarief is niet van toepassing op de verkrijging van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd;

2°(...)

(...)

(...)

1. Het onroerend goed

Wat betreft het onroerend goed aanvaardde VLABEL na bezwaar dat dit activum ten belope van 65% beroepsmatig aangewend werd dus geïnvesteerd was in de familiale onderneming, zodat daarop alsnog het gunsttarief werd toegestaan. In die mate werd reeds in de bezwaarfase een ontheffing verleend. Omdat het resterend gedeelte van 35% hoofdzakelijk tot bewoning werd aangewend, meent VLABEL dat dit aan het vol tarief onderworpen moet blijven. Belastingplichtigen menen evenwel dat ook dit gedeelte kan genieten van het gunstregime. Het is derhalve enkel voor dit gedeelte dat er nog betwisting is.

De rechtbank stelt vast en oordeelt als volgt:

  • De activa moeten beroepsmatig geïnvesteerd zijn in de familiale onderneming opdat het gunstregime toegepast kan worden;
  • Het onroerend goed in kwestie bestaat uit het gebouw, het tankstation, de grond en aanhorigheden;
  • Bij de beoordeling van de beroepsmatige aanwending, maakt VLABEL een opsplitsing naargelang het gebruik van het onroerend goed. Belastingplichtigen zijn het daarmee niet eens. Het onroerend goed werd deels aangewend voor het beroepsmatige en deels voor bewoning. Maar de beroepsmatige aanwending was de hoofdzaak (65%). In het kader van de inkomstenbelastingen werd een verhouding van 65/35 aanvaard;
  • Belastingplichtigen stellen volgens de rechtbank terecht dat VLABEL ten onrechte toepassing maakt van artikel 2.8.6.0.5 VCF om een opsplitsing per kadastraal perceel of per gedeelte van een kadastraal perceel te verantwoorden. Het artikel 2.8.6.0.5 VCF verwijst naar de artikelen 2.8.6.0.3 en 2.8.6.0.6, §1, 2° VCF, maar niet naar artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF. Het artikel is opgenomen in hoofdstuk 8 ‘Schenkbelasting’ van titel 2 van de VCF en niet in het hoofdstuk 7 ‘Erfbelasting’ Daaruit volgt dat het niet kan worden toegepast in het kader van de erfbelasting;
  • De omzendbrief VLABEL 2015/2 van 15 december 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) waarop VLABEL steunt, en die onder punt 2.1.3 uitdrukkelijk verwijst naar artikel 2.8.6.0.5 VCF om de opdeling te verantwoorden, is op dit punt in strijd met artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF en voegt een voorwaarde toe aan artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF. In dat artikel is immers geen sprake van een opdeling overeenkomstig artikel 2.8.6.0.5 VCF. Belastingplichtigen stellen dan ook terecht dat nergens wettelijk is vastgelegd dat dit artikel inzake schenkbelasting van toepassing is inzake erfbelasting nu er geen verwijzing is naar artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF. Er is bijgevolg geen enkele wettelijke grondslag om een opsplitsing bij de vererving van een familiale onderneming te verantwoorden;
  • Er is geen sprake van een onroerend goed dat hoofdzakelijk tot bewoning is aangewend. Het onroerend goed werd slechts bijkomstig tot bewoning aangewend (35%). De beroepsmatige aanwending (65%) was de hoofdzaak zodat de uitsluiting, zoals vervat in artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° in fine VCF, niet van toepassing is;
  • Dit lijkt ook te stroken met de wil van de decreetgever, zoals die tot uiting kwam in de parlementaire voorbereiding bij de wet van 23 december 2011 (Memorie van Toelichting, VI.Parl. 2011-2012, stuk 1326/1, p. 25, midden) (met eigen onderlijning door de rechtbank): “Er kan evenmin van het fiscale gunstregime genoten worden indien, voor wat betreft familiale ondernemingen, onroerende goederen worden overgedragen die hoofdzakelijk tot bewoning worden bestemd. Dit moet toelaten dat de verkrijgers van de kleine ondernemingen, waarbij de bedrijfsleider in het pand waarin de exploitatie wordt uitgeoefend woont of woonde, toch van de maatregel kunnen genieten”.

Uit het voorgaande volgt dat het verlaagd tarief van 7% naar het oordeel van de rechtbank van toepassing is op de volledige waarde (100%) van het onroerend goed (het gebouw, het tankstation, de grond en aanhorigheden). Immers, het onroerend goed werd beroepsmatig geïnvesteerd in de familiale onderneming; de aanwending tot bewoning was slechts bijkomstig, dus niet hoofdzakelijk; en de opsplitsing per gedeelte van een kadastraal perceel mist wettelijke grondslag in de erfbelasting.

Het gunsttarief van 7% dient derhalve overeenkomstig artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF nog toegepast te worden op het restant van de waarde van het onroerend goed (35%), dus met name op 213.913 EUR. Aangezien dit gedeelte nog aan het volle tarief werd belast, dringt een gedeeltelijke ontheffing ten belope van het verschil zich op.

2. De bankrekening

Voor de bankrekening meent VLABEL dat het gunstregime van artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF niet kan worden toegepast omdat het een gemengde rekening betreft en het bovendien om een vlottend actief gaat. Vlottende activa zijn volgens VLABEL uitgesloten van het gunstregime.

De rechtbank volgt dit standpunt niet.

Belastingplichtigen leggen in hun stukken alle rekeninguittreksels voor van de bankrekening over de jaren 2019 en 2020. Het gaat over duizenden verrichtingen. Daaruit blijkt dat op deze rekening de beroepsmatige betalingen werden gedaan en de bedragen binnenkwamen van de betalingen aan de pomp (het betreft dan betalingen via bancontact).

De rechtbank treedt belastingplichtigen bij in hun standpunt dat ook bankrekeningen tot de categorie van beroepsmatig geïnvesteerde activa kunnen behoren. Uit de bewoordingen van artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF blijkt dat het moet gaan om ‘activa’. Welnu, een rekening is een actief. Indien het een vennootschap zou betreffen, dan zou de bankrekening onder het actief op de balans staan. Het maakt dan niet uit of het een materieel vast actief betreft, of nog vlottend actief. In vennootschapsrechtelijke zin is een bankrekening een vlottend actief.

Het onderscheid dat VLABEL maakt vindt geen steun in artikel 2.7.4.2.2, §1, 1° VCF. Er is nergens te lezen dat het gaat om materiële vaste activa die werden aangeschaft. Er staat ook niet dat het niet kan gaan om vlottende activa.

In de reeds vermelde omzendbrief van VLABEL (zie hoger) staat onder meer: “Onder activa die beroepsmatig werden geïnvesteerd wordt verstaan: [...] de roerende goederen zoals daar onder andere zijn de machines, het bedrijfsgebouw, het cliënteel, die door de familiale onderneming effectief worden gebruikt voor de eigen beroepsdoeleinden.” Het genoemde cliënteel is ook geen materieel vast actief. Aldus neemt VLABEL in huidige procedure een standpunt in dat zelfs niet spoort met haar eigen omzendbrief.

Belastingplichtigen tonen op overtuigende wijze aan dat de bankrekening in kwestie beroepsmatig geïnvesteerd werd in de familiale onderneming. De voorgelegde rekeninguittreksels tonen duidelijk aan dat het om de beroepsrekening van de erflater gaat. De inkomsten die toekwamen op deze rekening werden beroepshalve aangegeven voor de aanslagen in de personenbelasting, wat VLABEL op zich niet betwist. De rekening behoorde toe aan de familiale onderneming en was zelfs noodzakelijk om de exploitatie te voeren, zonder deze rekening zou de erflater geen elektronische betalingen hebben kunnen ontvangen. Het staat derhalve vast dat de bankrekening ten dienste van de exploitatie stand, beroepshalve werd aangewend en geïnvesteerd in de familiale onderneming.

De enkele (uiterst zeldzame) privé-verrichtingen op de rekening kunnen haar de aard van beroepsmatige investering niet ontnemen. Uit de rekeninguittreksels valt af te leiden dat het op het geheel van alle verrichtingen over de beide jaren over een uitermate verwaarloosbaar bedrag gaat (zoals bijvoorbeeld een betaling aan de mutualiteit ten bedrage van 22,35 EUR).

Het gunstregime wordt dan ook ten onrechte ontzegd voor de bankrekening. Het tweede middel van belastingplichtigen is eveneens gegrond.