Gedaan met laden. U bevindt zich op: Faillissement – Kwalificatie van de onroerende voorheffing van na het faillissement – Boedelschuld Vlaamse Belastingdienst

Faillissement – Kwalificatie van de onroerende voorheffing van na het faillissement – Boedelschuld

Rechtspraak
Rolnummer
A/11/07692
Datum beslissing
11 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Rechtbank
Rechtbank van Koophandel te Antwerpen
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

Bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen, d.d. 20/09/2011, werd X NV in staat van faillissement verklaard.

Bij schrijven d.d. 21/10/2015 werd de Vlaamse Belastingdienst door curator Y in kennis gesteld van de rangregeling van het faillissement. In deze rangregeling werd er geen rekening gehouden met de onroerende voorheffing voor aanslagjaar 2012 tot en met aanslagjaar 2014 als boedelschuld omdat de curatoren van mening zijn dat het gaat om schulden in de massa.

Op de sluitingsvergadering van 28/10/2015 werd de rangregeling betwist door het Vlaamse Gewest. Het standpunt wordt ingenomen dat de onroerende voorheffing voor de aanslagjaren 2012, 2013 en 2014 bevoorrecht zijn overeenkomstig de artikelen 3.10.5.2.1 en 3.10.5.2.2 VCF en als boedelschulden dienen te worden beschouwd. De zaak werd verwezen naar de 8ste kamer van de Rechtbank van koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen.

In het vonnis d.d. 11/01/2017 van de rechtbank van koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen, verwijst de rechtbank naar het arrest van het Hof van Cassatie d.d. 16/06/1988 waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de onroerende voorheffing die ontstaan is na de uitspraak van het faillissement een boedelschuld is, ongeacht of de curator met betrekking tot dat onroerend goed enige verbintenis was aangegaan ten gunste van de boedel. De jaarlijkse belasting op de inkomsten uit onroerende goederen is een schuld die samengaat met het genot van die goederen, ongeacht of ze al dan niet in huur zijn gegeven. Er geldt een (onweerlegbaar) wettelijk vermoeden van genot voor de eigenaar van onroerende goederen, op basis waarvan de onroerende voorheffing verschuldigd is, tenzij tijdig een vrijstelling of vermindering werd gevraagd wegens onvrijwillige improductiviteit. Ook in het geval van een faillissement is hiertoe geen actieve tussenkomst van de curator bij het beheer van die goederen vereist. Er liggen geen aanwijzingen voor dat het Hof van Cassatie dit standpunt niet meer zou onderschrijven.

Het arrest van het Hof van Cassatie d.d. 20/01/1994 inzake de BTW (C.93.0184.F) en het arrest van het Hof van Cassatie d.d. van 27 april 2012 (F.11.0047.F) inzake de verkeersbelasting, waarnaar de curatoren een verwijzing hebben gemaakt in de gerechtelijke procedure, hebben betrekking op andere belastbare feiten met een totaal verschillende belastbare grondslag, zodat ze niet zonder meer naar analogie kunnen worden toegepast op de onroerende voorheffing. Rechtspraak inzake onroerende voorheffing die dateert van vóór het faillissement kan in deze zaak evenmin van toepassing zijn.

Aangezien de vorderingen na de datum van het openvallen van het faillissement zijn ontstaan, moest en kon het Vlaamse Gewest geen aangifte van schuldvordering indienen in het passief van het faillissement.

De onroerende voorheffing voor aanslagjaar 2012 tot en met 2014 zijn boedelschulden en moeten als boedelschulden worden gerangschikt.

Een gelijkaardige uitspraak werd ook verkregen:

  • Bij vonnis van de Ondernemingsrechtbank Gent, afdeling Oostende, d.d. 25 november 2019

Heffing

  • Inning en Invordering

Wettelijke basis

  • art. 3.10.5.2.1. VCF
  • art. 3.10.5.2.2. VCF