Gedaan met laden. U bevindt zich op: Domein van een provinciaal genootschap van notarissen Vlaamse Belastingdienst

Domein van een provinciaal genootschap van notarissen

Rechtspraak
Rolnummer
2014/AR/3152
Datum beslissing
14 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

Het Hof van Beroep te Gent heeft zich uitgesproken over de vraag of een provinciaal genootschap van notarissen (hierna geciteerd als ‘het genootschap van notarissen’) in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 253, 3° WIB 92 (tegenwoordig art. 2.1.6.0.1, eerste lid, 3° VCF). Artikel 253, 3° WIB 92 voorziet dat voor de vrijstelling van onroerende voorheffing de volgende drie voorwaarden samen vervuld zijn:

  • 1° de aard van nationaal domeingoed bezitten;
  • 2° op zichzelf niets opbrengen;
  • 3° gebruikt worden voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut.

Het behoort de belastingplichtige, die de vrijstelling nastreeft, zijnde een uitzondering op de principiële belastbaarheid, om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden voor het bekomen van de vrijstelling.

Aard van nationaal domeingoed (eerste voorwaarde)

Het genootschap van notarissen wijst erop dat artikel 68 van de Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt haar uitdrukkelijk benoemt als een openbare instelling. Artikel 68 van de Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt bepaalt het volgende:

“In de hoofdplaats van elke provincie wordt een genootschap van notarissen opgericht, bestaande uit de volgende leden :

1° de notarissen die hun standplaats in de provincie hebben, geassocieerd zijn met of aangewezen zijn tot plaatsvervanger van een notaris met standplaats in de provincie;

2° de kandidaat-notarissen die op het tableau van het genootschap zijn opgenomen. Het genootschap van notarissen is een openbare instelling.”

Dit gegeven maakt dat het genootschap van notarissen wezenlijk verschilt van andere organisaties waarnaar het Vlaamse Gewest verwijst. In deze zaak kent de wet uitdrukkelijk aan het genootschap van notarissen de hoedanigheid toe van een openbare instelling. Deze uitdrukkelijke aanwijzing van het genootschap van notarissen als een openbare instelling brengt met zich dat haar eigendom, waaronder het belaste onroerend goed, nationaal domeingoed is. De eerste voorwaarde van artikel 253, 3° WIB 92 is voldaan.

Het onroerend goed mag op zichzelf niets opbrengen (tweede voorwaarde)

Het wordt op zich niet betwist dat het genootschap van notarissen het belaste onroerend goed gebruikt voor de werking van haar organen (o.a. voor de Kamer van Notarissen).

Het staat evenmin ter discussie dat het onroerend goed niet wordt verhuurd of als privéwoning wordt aangewend en er evenmin op enige ander wijze er een inkomen uit of van gerealiseerd wordt.

Het Vlaamse Gewest houdt voor dat het onroerend goed maar als onproductief te beschouwen is telkens en zolang het wordt aangewend voor een dienst van algemeen nut. De vraag of het onroerend goed bestemd is voor een dienst van algemeen nut betreft de derde voorwaarde voor de vrijstelling. Uit niets blijkt dat het onroerend goed op zichzelf iets opbrengt. Het Vlaamse Gewest legt foto’s voor waaruit blijkt dat het onroerend goed bestaat uit een onthaal en lokalen die dienstig zijn voor administratieve taken en bijeenkomsten of vergaderingen.

Deze gegevens bevestigen de stelling van het genootschap van notarissen dat het onroerend goed enkel voor haar eigen werking bestemd en aangewend wordt. Het genootschap van notarissen toont redelijkerwijze aan dat aan de tweede voorwaarde van de vrijstelling voldaan is.

Het onroerend goed wordt gebruikt worden voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut (derde voorwaarde)

Het Vlaamse Gewest betwist niet de bestemming van het onroerend goed als kantoor- en vergaderruimte voor het genootschap van notarissen op zich, maar wel het feit dat het genootschap van notarissen een openbare dienst of een dienst van algemeen belang uitoefent. Volgens het Vlaamse Gewest dient het genootschap van notarissen enkel de beroepsbelangen van de notarissen en zijn haar taken dezelfde als deze van een beroepsvereniging.

De notaris is een openbare ambtenaar en gedelegeerde van het openbaar gezag. De notaris is belast met een wettelijke opdracht die is ingegeven vanuit het belang van de maatschappij. Dit blijkt onder meer uit de deontologische regels die een verbod voorzien voor commerciële handelingen omdat die niet verenigbaar zijn met het statuut van openbaar ambtenaar (artikel 19 deontologie, stuk 18 van het genootschap van notarissen). De toelichting bij artikel 3 van de plichtenleer (zich bevindend onder “Hoofdstuk ll. -Specifieke plichten van de notaris als openbaar ambtenaar”) voorziet uitdrukkelijk het volgende: “Aan de notarissen wordt de openbare dienst toevertrouwd van de authentificatie van de akten en overeenkomsten van de partijen.” (stuk 18 van het genootschap van notarissen).

De deontologie legt op dat notarissen ten aanzien van hun cliënten nooit raad mogen geven die is ingegeven door eigenbelang (artikel 9), zij hun juridische kennis actueel moeten houden (artikel 11) en de notaris zich steeds volkomen onpartijdig moet opstellen (artikel 12). De regels betrekking tot de waardigheid van het beroep zijn gericht ter bescherming van het algemeen belang. De deontologie schrijft voor dat het openbare ambt van een notaris niet mag ondermijnd worden opdat het vertrouwen van de burger in de figuur van de notaris als bekwame vertrouwenspersoon in allerhande (juridische) kwesties wordt bewaard.

De wet van 4 mei 1999 tot wijziging van de wet van 25 ventôse XI op het notarisambt is gericht op een dusdanige organisatie van het ambt van notaris met het oog op de bescherming van het algemeen belang. De doelstelling van de het genootschap van notarissen kadert in het algemeen belang. Het betrokken onroerend goed wordt gebruikt voor de uitoefening van een dienst van algemeen nut, zodat ook voldaan is aan de derde voorwaarde van artikel 253, 3° WIB 92. Het genootschap van notarissen maakt terecht aanspraak op de vrijstelling van de onroerende voorheffing voor het betrokken onroerend goed.

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 2.1.6.0.1. VCF