Gedaan met laden. U bevindt zich op: Dading declaratief karakter - niet bewezen schenking Vlaamse Belastingdienst

Dading declaratief karakter - niet bewezen schenking

Rechtspraak
Rolnummer
2020/1611/A
Datum beslissing
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.3.1.1. VCF

Samenvatting

Ingevolge het overlijden van de erflater kwam de nalatenschap toe aan

  • echtgenote (uit tweede huwelijk) voor 1/4de VE en 3/4de VRG (grootst beschikbaar deel)
  • 3 kinderen uit 1ste huwelijk die samen 3/4de BE van nalatenschap verwierven (wettelijke reserve)

Er bestond discussie tussen de echtgenote en de kinderen omtrent de samenstelling van de fictieve massa van de nalatenschap en over de gerechtigdheden van de verschillende erfgenamen.

Met name werd betwist aan wie de aandelen van de holding toebehoren

  • De (tweede) echtgenote diende een aangifte van nalatenschap in met vermelding van alle aandelen van de holding voor een waarde van X EUR
  • De kinderen dienden een aangifte van nalatenschap in met vermelding dat er discussie bestond over het aandeelhouderschap van de Holding en dat zij achtten dat maar 1/4de daarvan aan de nalatenschap toekwam ter waarde van X/4 EUR.

Een aanslagbiljet naar de kinderen werd opgestuurd op basis van hun aangifte (1/4de van de aandelen)

Een tweetal jaren later werd er tussen de echtgenote en de kinderen een dading afgesloten waarin de echtgenote onder meer de rechtsgeldigheid erkende van een schenking onder levenden van 3/4de van de Holding aan de kinderen.

Een voorstel van ambtshalve aanslag werd gericht aan de kinderen

  • De totale waarde X zal belast worden als deel van de nalatenschap (tenzij bewezen wordt dat 3/4de werd weggeschonken vóór het overlijden van de erflater)
  • Voor de berekening van de erfbelasting zal de tussen de kinderen en echtgenote afgesloten dading tot omzetting van het vruchtgebruik en uitonverdeeldheidtreding in aanmerking worden genomen
  • Op grond van 3.18.0.0.7 VCF wordt een belastingverhoging van 20% opgelegd wegens verzuim inzake aangifte nalatenschapsgoederen

Na het aanslagbiljet te hebben ontvangen konden de kinderen zich hier niet in vinden en dienden een bezwaarschrift in dat afgewezen werd, waardoor een procedure volgde voor de rechtbank.

Wat betreft de aandelen van de holding

In het kader van de fiduciaire overeenkomst gaf de erflater in 2007 aan eigenaar te zijn van 25% van de aandelen van de Holding.

In een verklaring opgemaakt op 23 december 2013 attesteert de bank de erflater en zijn kinderen de economische begunstigden zijn van de rekening op naam van de Holding. Deze stukken doen vermoeden dat erflater en zijn kinderen de eigenaars waren van de aandelen van de vennootschap. Over de verhouding is niets geweten, behoudens de geschreven verklaring van de erflater dat hij eigenaar was van 25% van de aandelen in 2007. Waar Vlabel terecht stelt dat een economisch begunstigde een aandeelhouder kan zijn, maar daarmee niet noodzakelijk samenvalt, is het aldus gecreëerde vermoeden weliswaar niet bijzonder sterk.

Het aldus gecreëerde vermoeden wordt bovendien nauwelijks ondersteund en zelfs tegengesproken door de andere stukken van het dossier.

  • Zo liet de bank bij schrijven 4/09/2014 aan de gezamenlijke erfgenamen van erfalter weten dat het contract met nummer… betrekking had op de aandelen Holding, dat erflater er economische begunstigde van was en dat zij het vermogen beheerde volgens diens instructies.
  • Ook de regularisatieaangifte inzake de betrokken bankrekening ging uit van erflater alleen, het fraudeschema waaruit mogelijks zou blijken hoe de vork aan de steel zat is niet bijgevoegd
  • Ook blijkt uit het investeringsprofiel ondertekend m.b.t. rekeningnummer … dat erflater in augustus 2008 (toen het familiaal dispuut reeds bestond) alléén kon tekenen voor voornoemde rekening. Dat mogelijks het akkoord gevraagd werd aan de kinderen of een van hen, doet hieraan geen afbreuk. Of de kinderen de Holding (of haar bankrekening) op enigerlei wijze konden verbinden (alleen, gezamenlijk of onder enige andere modaliteiten) blijkt niet
  • Minstens even belangrijk is wat niet voorligt

Er ligt geen enkel stuk voor dat (de modaliteiten van) de overdracht van de aandelen Holding (onder welke titel dan ook) door erflater aan de kinderen vastlegt (noch een notariële akte, noch onderhandse overeenkomst of een pacte adjoint, noch een tegenbrief, noch een aandelenregister).

Evenmin ligt enig vennootschapsdocument vanwege de Holding voorafgaand aan het overlijden van de erflater voor, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de kinderen (of een van hen) aandeelhoudersrechten of -verplichtingen zouden hebben uitgeoefend met betrekking tot de Holding.

De kinderen bewijzen niet dat zij eigenaar waren van 3/4de van de aandelen van de Holding op het ogenblik van overlijden van erflater. Het Vlaams Gewest heeft terecht de gehele waarde van alle aandelen van de holding op de overlijdensdag van erflater aan de belastbare grondslag van diens nalatenschapsactief gevoegd.

Wat betreft de gevolgen van de dading

Ter zake blijkt dat de kinderen enerzijds en de (tweede) echtgenote anderzijds middels het afsluiten van de dading van 7 juli 2017 op onherroepelijke wijze een einde wensten te stellen aan gerezen betwistingen over de samenstelling van de fictieve massa en de gerechtigdheden van de partijen over de nalatenschap.

In het kader van de dading werden de gezinswoning, een perceel zaailand en een som geld aan de echtgenote toebedeeld. Tevens erkenden de kinderen 2 schenkingen bij leven van onroerende goederen die niet tot de nalatenschap behoorden. De kinderen ontvingen alle andere goederen van de nalatenschap van de erflater, zowel roerend als onroerend.

De rechtbank stelt vast dat zowel de samenstelling van de fictieve massa als de gerechtigdheden van elkeen daarin werden betwist. Deze betwisting treft in wezen het geheel van de goederen afhangende van de nalatenschap. Waar de dading het lot regelt van al deze goederen - met inbegrip van de waarde van alle aandelen van de Holding is deze declaratief van aard met betrekking tot al deze goederen. De erfgerechtigden bekwamen de activa, mits dading, rechtstreeks uit hoofde van het overlijden van de erflater.

Bijgevolg mocht de administratie met de dading in zijn geheel en de toewijzing van de daarin aangeduide nalatenschapsgoederen rekening houden voor de heffing van de erfbelasting. Dit is overigens logisch: het zou niet correct zijn de vermogensbestanddelen van de nalatenschap die ingevolge de dading toekwamen aan de kinderen te belasten in hoofde van de (tweede) echtgenote.

Wat betreft de belastingverhoging

De kinderen hebben geen conforme aangifte ingediend. Na het afsluiten van de dading dienden zij geen bijvoeglijke aangifte nalatenschap in.

De belastingverhoging werd correct op basis van de toepasselijke wettelijke bepalingen opgelegd.

De rechtbank ziet geen reden om deze te herleiden of ongedaan te maken. Het feit dat de kinderen in de aangifte van 23 december 2014 verklaarden dat er discussie bestond omtrent het aandeelhouderschap inzake de Holding en dientengevolge maar 1/4de van de aandelen opnamen in de aangifte, belet niet dat zij - zoals zij overigens zelf aangaven in deze aangifte - zelf het initiatief moesten nemen om een bijvoeglijke aangifte in te dienen ingevolge de afgesloten dading. Door dit niet te doen liep het Vlaamse Gewest bijna een grote som aan erfbelastingen mis. Het is slechts de alertheid van Vlabel die ertoe heeft geleid dat de toewijzingen ingevolge de dading alsnog correct belast konden worden.