Gedaan met laden. U bevindt zich op: Belastingverhogingen laattijdige aangifte - genealogisch onderzoek - geen kwijtschelding maar mildering van 20% naar 5% Vlaamse Belastingdienst

Belastingverhogingen laattijdige aangifte - genealogisch onderzoek - geen kwijtschelding maar mildering van 20% naar 5%

Rechtspraak
Rolnummer
2020/AR/1400 en 2020/AR1401
Datum beslissing
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

De belastingplichtige is een wettige erfgenaam van de op 3 maart 2015 overleden erflater, die geen afstammelingen naliet, ongehuwd, noch een testament heeft opgemaakt.

De wettige erfgenamen waren aanvankelijk niet gekend. De rechtbank stelt daarom notaris B, als notaris-vereffenaar van de nalatenschap van de erflater aan, met volgende opdracht:

  1. het in kaart brengen van de nalatenschap van de erflater;
  2. alle wettige erfgenamen en hun gegevens opzoeken.

De notaris vangt zijn opdracht aan in de loop van maart 2015. Hij vraagt op 3 juli 2015 uitstel van indiening van aangifte aan, dat bij administratieve beslissing van 14 juli 2015 werd ingewilligd. Het is een maandenlange zoektocht naar erfgenamen vanwege de notaris, die onder meer beroep heeft moeten doen op een gespecialiseerd kantoor genealogie. In het eindrapport van 21 juni 2016 stelt dit kantoor de 12 wettige erfgenamen van de erflater voor. De belastingplichtige merkt op dat zelfs een gespecialiseerd kantoor circa zes maanden nodig had om deze lijst te kunnen opstellen, hetgeen erop zou wijzen dat het vinden van deze erfgenamen een complexe aangelegenheid bleek te zijn.

De belastingplichtige benadrukt dat de belastingadministratie geregeld in kennis werd gesteld van de vooruitgang van het onderzoek.

Op 2 september 2016 wordt aan de hand van verkregen gegevens de erfrechtverklaring opgemaakt.

De aangifte van nalatenschap wordt op 13 september 2016 ingediend. Tevens wordt aangekondigd dat een bijvoeglijke aangifte zal worden ingediend voor wat betreft een aantal levensverzekeringen.

VLABEL verzendt op 7 oktober 2016 een aanslagbiljet erfbelasting aanslagjaar 2015 ten name van de belastingplichtige. Een belastingverhoging van 20% wegens laattijdige indiening van de aangifte is daar inbegrepen. De bijvoeglijke aangifte met de levensverzekeringen wordt op 7 november 2016 ingediend. Een aanvullende aanslag volgt op 6 december 2016. Ook hier wordt een belastingverhoging van 20% aangerekend wegens verzuim.

De belastingplichtige dient via zijn gevolmachtigde op 4 januari 2017 een bezwaarschrift in tegen de aangerekende belastingverhogingen. In het bezwaarschrift wordt verwezen naar de lange zoektocht en de talrijke erfgenamen als reden voor het niet tijdig kunnen indienen van de aangifte.

Bij administratieve beslissing van 20 maart 2018 wordt het bezwaar van de belastingplichtige niet ingewilligd. Volgens VLABEL levert de belastingplichtige onvoldoende bewijs van een gebrek aan fout om een kwijtschelding of vermindering van de belastingverhoging te kunnen toekennen.

De belastingplichtige legt op 22 juni 2018 een fiscaal verzoekschrift neer.

In het vonnis van 8 april 2020 verleent de rechtbank volledige kwijtschelding van de belastingverhogingen.

VLABEL tekende hoger beroep aan tegen dit vonnis.

Het Hof van Beroep oordeelt als volgt.

Het tarief dat werd toegepast, namelijk 20%, is op zich niet in overstemming met de wet. Aangezien de aangiften gebeurden na het verstrijken van de toegestane verlenging, is de eerste paragraaf van artikel 3.18.0.0.6. VCF toepasselijk. Dat betekent dat de vertraging moet gerekend warden vanaf het verstrijken van de vier maandstermijn voor de aangifte, waarvan de laatste datum viel op 3 juli 2015. De aangiften werden op 13 september 2016 en 7 november 2016 ingediend. Zoals de belastingplichtige stelt, gebeurden die aangiften dus alle in de periode van ‘maand 12 tot en met de laatste dag van maand 17’ uit artikel 3.18.0.0.6, §1 VCF, waarvoor niet het tarief van 20%, maar van 15% toepasselijk is. VLABEL betwistte dit niet langer.

De vraag is dan nog of een sanctie nodig is en welke dan gepast is.

Zoals belastingplichtige benadrukt, en door VLABEL als zodanig ook niet wordt betwist, was de indiening van de aangifte van nalatenschap in het betreffende dossier een complexe aangelegenheid. VLABEL neemt in zijn standpunt nr. 15160 van 30 november 2015 zelf aan dat een complexe erfenis een reden is tot kwijtschelding of vermindering van een belastingverhoging.

Zoals uit het feitenrelaas blijkt en door de stukken wordt ondersteund, was het een lastige zoektocht om te achterhalen wie alle erfgenamen van de erflater waren en in welke mate ze tot de nalatenschap geroepen waren. De notaris, (ook) gemandateerd (door alle erfgenamen en dus ook door belastingplichtige) om de aangifte van nalatenschap in te dienen, kon kennelijk zelf niet volledig achterhalen wie alle erfgenamen waren. Na in maart 2015 al te zijn aangesteld door het OCMW, had hij op 26 november 2015 nog maar zes erfgenamen teruggevonden. Hij nam de verstandige beslissing om zich voor de zoektocht naar de erfgenamen te laten bijstaan door een gespecialiseerd kantoor.

Ook dit gespecialiseerd kantoor had enkele maanden nodig om zijn onderzoek te kunnen afronden. Meer bepaald kwam het op 21 juni 2016 tot zijn eindrapport (genealogisch overzicht), waaruit bleek dat er twaalf wettige erfgenamen zijn (allen afstammelingen in zijlinie, een neef (3de graad), de rest achterneven/achternichten van de 4de of de 5de graad. Drie erfgenamen waren woonachtig in het buitenland (Frankrijk).

Daarnaast was de aangifte ook zeer omvangrijk en samengesteld uit diverse roerende waarden, terwijl er geen dichte erfgenamen waren van wie men in de regel kan aannemen dat ze op de hoogte zijn van wat de erflater allemaal bezit (en dus nalaat). Ook dat vergde een zoektocht die deskundige ervaring vergt. Dit gegeven wordt geïllustreerd door het feit dat in de eerste aangifte, ook al werd deze pas vele maanden na het overlijden van de erflater ingediend, nog niet alle activa vermeld werden, aangezien er nadien nog tweemaal aanvullingen nodig waren (een op aangifte en een ambtshalve).

In een dossier met de complexiteit zoals hier het geval was, moet worden aangenomen dat de meest aangewezen manier om te handelen er in bestaat beroep te doen op een specialist (zoals een notaris), dat wordt kennisgegeven van de (redenen van de) moeilijkheden die zullen moeten overwonnen worden, dat om die redenen uitstel wordt gevraagd met de melding dat zo snel mogelijk tot aangifte zal worden overgegaan, met tussentijds verslag van de vordering van de werkzaamheden. Op deze of een vergelijkbare manier is de administratie ervan op de hoogte dat er objectieve redenen zijn die verklaren waarom het dossier niet ‘gewoon’ en binnen de wettelijke termijn kan worden afgehandeld en dat en waarom (desnoods bij herhaling) uitstel van aangifte moet worden verleend.

Tegen de geschetste achtergrond zou het (ook) voor VLABEL (de belastingadministratie) bezwaarlijk een betere oplossing geweest zijn mocht de belastingplichtige een eigen, afzonderlijke aangifte hebben ingediend. Waar VLABEL laat gelden dat de belastingplichtige daarvoor zelfs geen notaris nodig heeft, valt in het concrete geval niet in te zien, hoe de belastingplichtige iets zinnigs had kunnen opnemen in die aangifte. In elk geval zou een aangifte die verre van juist was, de administratieve afhandeling helemaal niet geholpen hebben, zelfs integendeel. Het kan in deze bijzondere omstandigheden niet als een fout van de belastingplichtige worden beschouwd om geen eigen aangifte in te dienen binnen de wettelijke termijn en/of om uitstel (dat uiteraard moest gemotiveerd worden en niet onbepaald kon worden toegekend) te vragen.

Zelfs met tussenkomst van een notaris, zelfs met de op dat moment best geplaatste notaris, zijnde de notaris op wie de erflater blijkbaar beroep gedaan had tijdens zijn leven, een aangifte van de nalatenschap namens de belastingplichtige alleen indienen, zou VLABEL bezwaarlijk hebben toegelaten op een behoorlijke manier het dossier te behandelen. Het was immers duidelijk dat er nog nader onderzoek zou nodig zijn om de juiste devolutie en dus ook de uiteindelijke verdeelsleutel van de nalatenschap vast te stellen. Al is het inderdaad mogelijk om naderhand correcties aan te brengen (niet alleen omdat de samenstelling wijzigt, maar omdat de devolutie anders blijkt te zijn) toch kan men bezwaarlijk aannemen dat dit een te verkiezen werkwijze is boven deze waarop men - al is het met enige vertraging - meteen aangifte doet met kennis van zaken. Dat is niet alleen voor de aangever het geval, maar ook voor de administratie. Dat laatste is hoogst relevant omdat er een onmiskenbaar verband bestaat tussen het opleggen van een belastingverhoging en de ‘verstoring’ van het administratief raderwerk die het gevolg is van laattijdige aangifte (zie hoger). Het kan in deze bijzondere omstandigheden niet als een fout van de belastingplichtige worden beschouwd dat hij of zijn notaris geen aangifte indiende vooraleer de zoektocht naar alle erfgenamen was afgerond.

Het hof stelt hoe dan ook vast dat slechts eenmaal uitstel werd gevraagd en dat zonder enige verduidelijking van de (nochtans evidente) redenen en dat de notaris de termijn liet verstrijken zonder bijkomende verlenging te vragen. Waar de belastingverhoging tot doel heeft de verstoring van het administratief apparaat tegen te gaan en/of te compenseren, moet dit als een ‘fout’ (in de zin van een onzorgvuldigheid die men van een normaal voorzichtige burger in dezelfde situatie niet moet verwachten) vanwege de belastingplichtige worden beschouwd.

Daar staat tegenover dat de dossierbeheerder van VLABEL op 11 december 2015 er al door de notaris van ingelicht werd dat de behandeling van het dossier een moeilijke zoektocht naar de wettelijke erfgenamen veronderstelde. Waar er kennelijk geen gevaar bestond op onttrekking aan de eigenlijke belastingplicht, kon van VLABEL verwacht worden dat hij in alle redelijkheid besefte dat een (zelfs aanzienlijke) vertraging voor het indienen van de aangifte, inherent was aan het concrete dossier.

Het enkele feit dat de belastingplichtige niet geheel zonder fout kan worden beschouwd, kan niet verhinderen dat de rechter die een administratieve sanctie met strafrechtelijk karakter beoordeelt, met volle rechtsmacht de hoger vermelde redelijkheid- en evenredigheidstoets doet.

Gelet op de redelijke verhouding die moet bestaan, tussen de aard en de ernst van de inbreuk enerzijds en het doel van de sanctie, acht het hof niet alleen de opgelegde sanctie van 20%, maar ook deze gerekend aan 15% overdreven zwaar.

Anders dan de eerste rechter oordeelde, billijken de omstandigheden nochtans geen volledige kwijtschelding van de belastingverhoging. Zoals hoger vermeld, is het gedrag van de belastingplichtige (minstens dat van zijn gemandateerde) niet geheel foutloos te noemen.

Om het doel van de belastingverhoging te bereiken, namelijk in gepaste verhouding tot de aard en omvang van de begane inbreuk een sanctie uit te maken die zowel straft, maatschappelijke vergoedt, als afschrikt om herhaling te vermijden, moet in het concrete geval de belastingverhoging bepaald worden op vijf procent van de te betalen erfbelasting. De vordering van de belastingplichtige is dan ook in die zin gegrond dat VLABEL tot herberekening moet overgaan door de belastingverhoging tot 5% te verminderen.

Het hoger beroep is bijgevolg gedeeltelijk gegrond.

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 3.18.0.0.16. VCF
  • art. 3.18.0.0.6. VCF