Gedaan met laden. U bevindt zich op: Art. 2.7.3.4.4 VCF - verworpen passief - leningen door ex-partner/algemene legataris aan de overledene Vlaamse Belastingdienst

Art. 2.7.3.4.4 VCF - verworpen passief - leningen door ex-partner/algemene legataris aan de overledene

Rechtspraak
Rolnummer
2019/AR/1423
Datum beslissing
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Rechtbank
Hof van Beroep te Brussel
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.4.4. VCF

Samenvatting

Mevr. W. woonde van 1987 tot november 2014 samen met dhr. D. die een klein jaar na het einde van die samenwoning overleed, namelijk op 25 oktober 2015. Mevr. W. werd testamentair door dhr. D. aangesteld als algemene legataris van zijn nalatenschap. Tot het aangegeven actief van de nalatenschap behoorde een woonhuis gelegen in K., zijnde de woning waar mevr. W. en dhr. D. destijds samenwoonden. Volgens de aangifte was de grond volle eigendom van de erflater en werd erop gebouwd, met verzaking van recht van natrekking, door de erflater en mevr. W. samen, zodat de constructies aan hen beide toebehoren en slechts de onverdeelde helft van het gebouw zich in de nalatenschap bevindt. Ook de helft van het tweede onroerend goed, een loods in K., opgenomen in het actief van de nalatenschap voor een vierde, behoort gedeeltelijk toe aan mevr. W.

In het passief van de nalatenschap werd o.a. melding gemaakt van:

  1. Een saldo van een onderhandse lening van mevr. W. aan de erflater t.b.v. 20.662,09 euro.
  2. Afbetalingen van een woonkrediet en een schuldsaldoverzekering voor rekening van de erflater maar betaald door mevr. W. t.b.v. 48.146,02 euro.
  3. Afbetalingen van een lening aangegaan voor de aankoop van een motorfiets op naam van de erflater, maar integraal betaald door mevr. W. voor een bedrag van 16.464,00 euro.
  4. Door mevr. W. betaalde facturen voor de bouw van de woning te K. voor een totaalbedrag van 20.277,46 euro waarvan de helft ten laste van (en dus terug te betalen door) de erflater.

Deze betwisting heeft betrekking op de verwerping van de 4 passiefposten door Vlabel.

Het hof verwijst naar art. 2.7.3.4.4 VCF dat luidt als volgt:

De schulden die aangegaan zijn door de erflater in het voordeel van een van zijn erfgenamen, legatarissen of begiftigden of van tussenpersonen, worden niet aanvaard als passief van de nalatenschap.


Het eerste lid is van toepassing op de schulden die door de erflater aangegaan zijn :
1° in het voordeel van erfgenamen die hij bij uiterste wilsbeschikking of bij contractuele beschikking uit zijn nalatenschap heeft gesloten;

2° in het voordeel van erfgenamen, legatarissen of begiftigden die de nalatenschap ofwel de uiterste wilsbeschikking of de contractuele beschikking die in hun voordeel was gemaakt, hebben verworpen.

De personen, vermeld in artikel 911, laatste lid, en artikel 1100 van het Burgerlijk Wetboek, worden als tussenpersonen beschouwd.

De schulden, vermeld in het eerste lid, worden wel aanvaard als passief van de nalatenschap :
1° als het bewijs van de echtheid ervan door de aangevers wordt aangevoerd;
2° als ze de verkrijging, de verbetering, het behoud of het opnieuw verkrijgen van een goed dat op de dag van het overlijden van de erflater tot zijn boedel behoorde, tot onmiddellijke en rechtstreekse oorzaak hebben.

Het eerste lid van voormeld artikel is hier van toepassing. Mevr. W. stelt immers dat de betwiste passiefposten slaan op schulden die de erflater op datum van zijn overlijden zou gehad hebben jegens haarzelf, algemeen legataris van de nalatenschap, en waarover tussen haar en de erflater de ‘overeenkomst’ bestond dat hij haar die sommen (ooit eens) moet terug betalen (wat er om diverse redenen nog niet van gekomen was). Van zodra zijn financiële toestand het toeliet ging de overledene overgaan tot het terugbetalen van de door hem ontleende bedragen. Het gaat dus om schulden die de erflater jegens mevr. W. had aangegaan. Het uitgangspunt van de wet is dus onbetwistbaar dat die schulden niet aanvaard worden in het passief van de nalatenschap. De passiefposten kunnen slechts (toch nog) aanvaard worden indien mevr. W. bewijst dat de voorwaarden vervuld zijn zoals bedoeld in het vierde lid van art. 2.7.3.4.4 VCF. Mevr. W. moet het volgende bewijs leveren:

  • Ofwel: het bewijs van de echtheid van de aangevoerde schulden
  • Ofwel: het bewijs dat de schulden de verkrijging, de verbetering, het behoud of het opnieuw verkrijgen van een goed dat op de dag van het overlijden van de erflater tot zijn boedel behoorde, tot onmiddellijke en rechtstreekse oorzaak hebben.

Passiefpost 1: het saldo van de onderhandse lening t.b.v. 20.662,09 euro

Het loutere feit dat mevr. W. betalingen deed, ook al zou het bedoeld zijn geweest om de erflater toe te laten zijn onroerende goederen te behouden, bewijst niet dat er sprake zou zijn van een leningsovereenkomst tussen beiden. Er wordt niet bewezen dat de afspraak was dat de erflater die gelden nog moest terugbetalen. Tegen de achtergrond dat mevr. W. en de erflater van 1987 tot november 2014 samenwoonden, zijn allerlei redenen denkbaar om zowel aan te nemen dat er geen reden was voor de erflater om de betreffende gelden terug te betalen als aan te nemen dat er, in het andere geval, al terugbetaling plaatsvond. Daarvan wordt het vereiste bewijs niet geleverd.

Passiefpost 2: afbetalingen van een woonkrediet en een schuldsaldoverzekering voor rekening van de erflater t.b.v. 48.146,02 euro

De voorgelegde kredietdocumenten van CERA, maken op zich geen melding van de bestemming van het krediet. Er werd ook een historiek voorgelegd door Mevr. W. van haar KBC-rekening waarbij overschrijvingen werden gedaan met de vermelding ‘woonkrediet’. Mevr. W. verwierf de helft van de woning en de helft van de loods. Uit het niets blijkt dat de leningen zijn aangewend voor de financiering van de bouwkosten, noch dat de afbetalingen van de leningen via de financiële rekening van mevr. W. gebeurden met haar eigen middelen of dat deze gelden werden aangewend voor het aandeel van de erflater in de woning. Verder is het wel degelijk relevant dat de erflater en mevr. W. in die periode waarop de betalingen betrekking hebben samenwoonden. De afspraken tussen samenwonenden over wie welke betalingen doet, kunnen zeer divers zijn. Het is perfect mogelijk dat mevr. W. de leningen van beide afbetaalde terwijl de erflater andere kosten voor zijn rekening nam en dat ze daarmee afspraken dat dit een billijke verdeling was van de gezamenlijke lasten van de gehele huishouding waardoor ze onderling niets meer van elkaar verschuldigd waren. Zoals hoger vermeld, is dat wat de wet vermoed en moet er een onbetwistbaar tegenbewijs worden geleverd. Dit wordt niet bewezen.

Passiefpost 3: afbetaling van de lening aangegaan voor de aankoop van een motorfiets op naam van de erflater t.b.v. 16.464 euro

Het betreft betalingen op een lening die werd afgesloten op naam van zowel mevr. W. als de erflater. De betalingen deden op zich geen lening jegens de erflater ontstaan. Mevr. W. betaalde een eigen schuld. Het is niet omdat de motorfiets op naam van de erflater stond dat hij er als enige gebruik van maakte of het genot van had. Het is in dat verband relevant dat zij tot november 2014 samenwoonden, terwijl de lening op afbetaling werd aangegaan in 2009, liep over een periode van 60 maanden zijnde dus tot in 2014, dus volledig in de periode van samenwoning. De afbetaling door mevr. W. kon een afspraak zijn tussen de samenwonenden over wie welke kosten van de huishouding betaalt. De betaling door mevr. W. had dus een eigen oorzaak in het voordeel van haarzelf. Het is niet aangetoond dat er in hoofde van de erflater een schuld bestond op grond van de uitgevoerde betalingen.

Passiefpost 4: betaalde facturen t.b.v. 20.277,46 euro voor de bouw van de woning waarvan de helft ten laste was van de erflater

Deze facturen maken slechts een beperkt deel uit van de totale kostprijs van de woning en de facturen staan niet altijd op naam van de erflater maar soms ook op de naam van mevr. W. Meest relevant is het feit dat het een woning betreft die gemeenschappelijke eigendom was van mevr. W en de erflater. Aangezien de betreffende betalingen in elk geval ten goede kwamen van een goed van mevr. W. zelf, terwijl het bedrag nog lang niet in de buurt komt van de helft van wat aan kosten voor een woning te verwachten valt, toont mevr. W. niet aan dat er een schuld ontstaan is in hoofde van de erflater. Met uitzondering van de facturen van een elektrozaak gaat het om geringe bedragen die evengoed door mevr. W. kunnen betaald zijn bij wijze van aandeel in de kostenverdeling tussen samenwonenden. Mevr. W. kan zich niet beroepen op eenvoudige beweringen om haar bewijslast in te lossen.