Gedaan met laden. U bevindt zich op: Abattement en klein beschrijf - lopende adoptieprocedure geen overmacht Vlaamse Belastingdienst

Abattement en klein beschrijf - lopende adoptieprocedure geen overmacht

Rechtspraak
Rolnummer
2020/AR/1182
Datum beslissing
8 juni 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.3.0.2. VCF
  • art. 2.9.4.2.1. VCF

Wettelijke basis

  • art. 46bis W.Reg.
  • artt. 53,2° en 60 W. Reg

Samenvatting

De belastingplichtigen kopen een woning op 22 maart 2012 met toepassing van het abattement en het klein beschrijf. Het zou duren tot 13 juli 2016, respectievelijk tot 18 juni 2018 tot de belastingplichtigen zich lieten inschrijven in het bevolkingsregister op het adres van de vermelde woning. De termijn van 2 jaar voor het abattement (laatste dag: 2 april 2014) en de termijn van 3 jaar voor het klein beschrijf (laatste dag: 22 maart 2015) waren toen al ruim voorbij.

VLABEL vestigde dus een aanvullende aanslag op 29 maart 2018, waartegen belastingplichtigen bezwaar aantekenden. Zij beriepen zich daarbij op overmacht wegens een lopende adoptieprocedure. Op 16 augustus 2018 besliste VLABEL om het bezwaar af te wijzen bij gebrek aan bewijs van overmacht.

Belastingplichtigen hebben vervolgens een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank op 15 november 2018. In het voor VLABEL positieve vonnis d.d. 28 april 2020 werd de vordering van belastingplichtigen ongegrond verklaard wegens gebrek aan bewijs van overmacht. Bij verzoekschrift van 22 juli 2020 werd door belastingplichtigen hoger beroep ingesteld.

Concreet beroepen de belastingplichtigen zich op de adoptie van de dochter van de vrouw door de man en (de duur van) de bijhorende administratieve procedures als overmacht voor het feit dat ze pas (veel later) hun inschrijving in het bevolkingsregister op het adres van de gekochte woning hebben genomen. Zij stellen dat zij hun woonplaats moesten behouden in het Waalse Gewest tot aan het einde van de interlandelijke procedure.

De procedure voor een interlandelijke adoptie (waarbij de toekomstig geadopteerde zich in het buitenland bevindt) staat beschreven in artikel 361-1 e.v. OBW (Oud Burgerlijk Wetboek). Een correct verloop van deze procedure houdt in dat de adoptant (hier de man) eerst een voorbereiding tot adoptie volgt en daarop aansluitend een gerechtelijke procedure opstart om bekwaam en geschikt te worden verklaard voor de interlandelijke adoptie. Daarna pas kan de eigenlijke adoptieprocedure van start gaan.

Toen op 6 oktober 2010 de rechtbank van Mfoundi (Kameroen) de adoptie uitsprak, hadden de belastingplichtigen kennelijk nog geen procedure in België opgestart. Daardoor moesten ze, om de adoptie toch te kunnen bekomen een regularisatieprocedure opstarten. Zij deden dat (pas) op 12 juli 2012.

Het Hof van Beroep stelt dat VLABEL terecht laat gelden dat de belastingplichtigen op dat moment al eigenaars waren van de betreffende woning.

De belastingplichtigen voeren voor het eerst in hoger beroep aan dat er zich initieel geen problemen stelden met de adoptie en dat hun adoptiekind meteen officieel ingeschreven werd in België, maar dat die beslissing plots werd ingetrokken omdat het adoptievonnis uit Kameroen niet tegenstelbaar bleek aan de Belgische Staat. Het zou om die reden geweest zijn dat pas nadien een regularisatieprocedure werd opgestart.

Zoals VLABEL volgens het Hof van beroep terecht laat opmerken, tonen de belastingplichtigen met niets aan dat er ‘initieel geen problemen waren’. De niet-tegenstelbaarheid van een vonnis in België vloeit voort uit de wettelijke regeling en is dan ook geen onvoorzienbare omstandigheid. In die zin was het op het moment van de aankoop van de woning op 22 maart 2012 (eenvoudig op grond van de wet en dus met zekerheid) te verwachten dat de adoptieprocedure in België (tot regularisatie) en de duur ervan (waarvan niet wordt aangetoond dat ze ongewoon en onvoorzienbaar lang heeft aangesleept) onvoorzienbare omstandigheden zijn. De belastingplichtigen hadden met dit gegeven moeten of minstens kunnen, rekening houden bij de aankoop van hun woning en bij de aanvraag van de gunstregimes voor het registratierecht. De procedure tot regularisatie van de beslissing in Kameroen was dus geenszins een onvermijdbare omstandigheid.

De door de belastingplichtigen aangevoerde (maar niet bewezen) stelling dat zij voor de resterende procedure hun domicilie in het Waals Gewest moesten houden, kan daar niets aan veranderen.

VLABEL wijst er volgens het Hof verder terecht op dat, zoals ook door de eerste rechter vastgesteld, de redenen in de brief van de belastingplichtige van 24 oktober 2018 verschillend zijn van de redenen opgenomen in het verzoekschrift voor de fiscale rechtbank.

Daarnaast blijkt ook, zoals VLABEL laat opmerken, dat de belastingplichtigen bij de aankoop op 22 maart 2012 het gebouw als een ‘woning’ (mede met het oog op het verkrijgen van het verminderd tarief) bestempelden, wat betekent dat het gebouw geschikt is voor bewoning (mogelijks na restauratie- of onderhoudswerken) en dat de belastingplichtigen in hun fiscaal verzoek stelden dat ze de bedoeling hadden om het onroerend goed onmiddellijk na de aankoop te gaan bewonen. Zoals de eerste rechter terecht heeft vastgesteld, weerhield niets de belastingplichtigen om (relatief) kort na de aankoop hun woonplaats te vestigen in de aangekochte woning, waarna de man de regularisatieprocedure van artikel 365-6 BW kon opstarten. Dat de man de procedure heeft opgestart terwijl hij nog zijn woonplaats in zijn huurwoning (in het Waalse Gewest) had (behouden), was het gevolg van zijn eigen keuze. Zelfs als het waar zou zijn dat de overbrenging van de woonplaats naar een ander gewest een moeilijkheid kon opleveren voor de (snelle) afhandeling van de (regularisatie)procedure, dan was dat hoe dan ook het gevolg van die eigen keuze door de belastingplichtigen, wat niet te rijmen valt met overmacht.

VLABEL laat overigens ook met reden gelden dat de belastingplichtigen niet bewijzen dat de volledige adoptieprocedure opnieuw moest worden doorlopen indien zij, na de goedkeuring van de federale centrale autoriteit i.v.m. de regularisatieprocedure, hun inschrijving op de aangekochte woning in het Vlaams Gewest zouden nemen. De wet schrijft uitdrukkelijk voor dat de centrale autoriteiten de door hen verzamelde gegevens onderling uitwisselen (artikel 365-6, §4 BW). Niets zou de adoptanten verhinderd hebben om, lopende de regularisatieprocedure of na de goedkeuring van de federale centrale autoriteit, te verhuizen naar een ander Gewest om vervolgens de procedure houdende vaststelling van de geschiktheid op te starten.

Zelfs indien de adoptieprocedure in het Waals Gewest moest plaatsvinden, heeft dit de belastingplichtigen niet op onoverkomelijke wijze verhinderd tijdig hun inschrijving te nemen op de aangekochte woning. De territoriaal bevoegde rechter voor de vaststelling van de geschiktheid om te adopteren is deze waar de adoptant zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. De inschrijving op het grondgebied van het Waals Gewest is dus geen absolute vereiste om daar een procedure op te starten. De bevoegdheid van de gevatte rechter wijzigt ook niet als de domicilie lopende de procedure wordt gewijzigd, waardoor de belastingplichtigen achteraf geen reden hadden om hun domicilie in het Waals Gewest te behouden.

Tot slot stelt het Hof van Beroep dat het verder merkwaardig blijft dat de belastingplichtigen, terwijl de adoptie uiteindelijk in België erkend was op 3 december 2014, zich pas veel later inschreven op het adres van de aangekochte woning (respectievelijk op 13 juli 2016 en 18 juni 2018 - zie het feitenrelaas). Er is kennelijk geen aantoonbaar verband tussen de (latere) inschrijving in het bevolkingsregister en de adoptieprocedure.