Gedaan met laden. U bevindt zich op: Abattement en klein beschrijf - geen overmacht - ingrijpend bouwproject - vergunning in fase beroep - betwisting facturen - extra stabiliteitswerken - asbest Vlaamse Belastingdienst

Abattement en klein beschrijf - geen overmacht - ingrijpend bouwproject - vergunning in fase beroep - betwisting facturen - extra stabiliteitswerken - asbest

Rechtspraak
Rolnummer
2020/AR/125
Datum beslissing
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 46bis W. Reg.
  • art. 60 W. Reg.

Samenvatting

Bij akte verleden op 6 februari 2012 hebben de belastingplichtigen een woning aangekocht. De akte werd ter registratie aangeboden op 8 februari 2012. De registratierechten werden met toepassing van het abattement (art 46bis VI. W. Reg.) en het zogenaamde klein beschrijf (art. 53 e.v. VI. W. Reg.) berekend. De belastingplichtigen hebben zich op het adres van deze woning laten inschrijven op 4 mei 2017.

Vlabel stelde vast dat de belastingplichtigen met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van:

  • Het abattement, niet binnen de twee jaar na de datum van registratie van de notariële akte hun hoofdverblijfplaats hebben gevestigd in het aangekochte pand waardoor aanvullende rechten verschuldigd zijn (5%), meer een belastingverhoging van 50% van de aanvullende rechten (art. 46bis, 6e lid W. Reg.).
  • Het klein beschrijf zoals voorzien in art. 60, 2e lid W. Reg., niet binnen een termijn van drie jaar na het verkrijgen van de woning, te rekenen van de datum van de authentieke akte van verkrijging zich te hebben ingeschreven in het bevolkingsregister op het adres van het verkregen onroerend goed waarbij deze inschrijving ten minste drie jaar zonder onderbreking moet worden behouden. Aan belastingplichtigen werden aanvullende rechten opgelegd ten bedrage van 5%, meer een belastingverhoring van 20% van de aanvullende rechten.

Op 1 augustus 2017 werd een aanslag inzake registratierechten verzonden naar belastingplichtigen.

De belastingplichtigen dienden op 31 augustus 2017 een bezwaarschrift in tegen deze aanslag. Daarin stellen zij dat hun aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning werd geweigerd omdat door de vorige eigenaar een bouwovertreding was begaan.

Na beroep keurde de Bestendige Deputatie de aanvraag goed op 24 januari 2013. De belastingplichtigen gaven ook aan dat door een conflict met de aannemer over de facturen waardoor een gerechtelijke procedure werd opgestart, de werken werden stilgelegd en de werf pas werd vrijgegeven op 18 september 2015. Bij beslissing van 13 oktober 2017 werd het bezwaar van de belastingplichtigen afgewezen.

Met een verzoekschrift van 12 januari 2018 stelden de belastingplichtigen hun vordering in voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.

In het vonnis van 18 september 2019 heeft de rechtbank de door belastingplichtigen aangevoerde overmachtssituatie afgewezen en hun vordering ongegrond verklaard. Tegen dit vonnis hebben belastingplichtigen hoger beroep ingesteld.

Het Hof van Beroep volgt het standpunt van de belastingdienst wat betreft het asbest, de bouwvergunning en de bouwovertreding. De belastingplichtigen verklaren niet wat hen belet heeft om naar aanleiding van de aankoop van de woning een grondig onderzoek te verrichten van de woning of zich te laten bijstaan en te laten informeren. Klaarblijkelijk was het van bij de aankoop de bedoeling om grondige verbouwingen te laten verrichten. In die situatie zou een normale goede huisvader zich goed laten informeren om met kennis van zaken te kunnen inschatten wat de stedenbouwkundige situatie was van de woning en welke de verbouwingsmogelijkheden waren. Dat dit proces klaarblijkelijk niet goed verlopen is en er nadien een bouwovertreding en asbest werd vastgesteld, hadden de belastingplichtigen kunnen vermijden en was niet onvoorzienbaar.

Ook in het middel over de omvang van de facturen van de ruwbouwaannemer die klaarblijkelijk ruim 50% hoger lagen dan de offerte, kunnen de belastingplichtigen niet gevolgd worden, aldus het hof. Het deskundig verslag en het vonnis over het geschil met de aannemer laten er geen twijfel over bestaan dat zowel de geplande als de uitgevoerde verbouwingswerken zeer ingrijpend waren.

Uit de stukken blijkt dat belastingplichtigen de vrije keuze hebben genomen om een ingrijpend bouwproject aan te gaan. Daarbij dienden zij zich ervan bewust te zijn dat een dergelijk bouwproject aanleiding kan geven tot ongewenste vertragingen om diverse redenen. Een dergelijk project gaat onvermijdelijk gepaard met het risico op vertraging. Uit het dossier blijkt dat essentiële stabiliteitswerken veel tijd gevraagd hebben. In het vonnis over de betwisting oordeelde de rechtbank dat de belastingplichtigen op de hoogte waren van de meerwerken en hebben aanvaard dat de aannemer deze werken zou uitvoeren. Minstens is er sprake van een omstandig stilzwijgen vanwege de belastingplichtigen waardoor zij bij de aannemer het rechtmatig vertrouwen hebben opgewekt dat hij de (meer)werken (verder) kon uitvoeren. Het was ook in die omstandigheden dat de belastingplichtigen ervoor kozen om een procedure tegen de aannemer aan te vatten en de werken te laten stilleggen met het oog op een expertise.

Zelfs al bleek de noodzaak van de stabiliteitswerken pas na de aanvang van de bouwwerken, dan nog kunnen dergelijke stabiliteitswerken niet geheel als onvoorzienbaar worden aangenomen. Ook al moet achteraf worden besloten dat de belastingplichtigen in werkelijkheid geen andere keuze hadden dan het laten uitvoeren van de stabiliteitswerken, zelfs dan moet dit aspect begrepen worden in de keuze en het risico dat de belastingplichtigen genomen hebben om dergelijke ingrijpende werken aan de oude woning te laten uitvoeren.

Het Hof neemt ook verder op de gronden en motieven van de eerste rechter aan dat de belastingplichtigen geen overmachtssituatie aantonen die het hen onmogelijk gemaakt heeft om aan de voorwaarden te voldoen van de genoemde fiscale voordelen. Het hoger beroep is ongegrond.