Gedaan met laden. U bevindt zich op: Aanslagbiljet verstuurd naar foutief adres in buitenland - geen rechtsgeldige kennisgeving - bezwaar ontvankelijk - overmacht relatiebreuk - relatie < 1 jaar Vlaamse Belastingdienst

Aanslagbiljet verstuurd naar foutief adres in buitenland - geen rechtsgeldige kennisgeving - bezwaar ontvankelijk - overmacht relatiebreuk - relatie < 1 jaar

Rechtspraak
Rolnummer
2021/AR/1852
Datum beslissing
6 december 2022
Publicatiedatum
28 februari 2023
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Registratiebelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.9.4.2.1. VCF
  • art. 3.18.0.0.11. VCF
  • art. 3.5.2.0.1. VCF

Samenvatting

De laattijdigheid van het bezwaar – de toelaatbaarheid van de fiscale vordering

Krachtens artikel 3.5.2.0.1 VCF moeten bezwaarschriften op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van drie maanden na de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet. Deze termijnen zijn van openbare orde en zijn behoudens het geval van werkelijke overmacht niet vatbaar voor onderbreking, schorsing of verlenging.

Als datum van verzending vermeldt het kwestieuze aanslagbiljet 12 januari 2018. Het aanslagbiljet werd verstuurd naar het adres waarop de belastingplichtige op die datum in het Belgische bevolkingsregister ingeschreven stond, nl. een adres te Tilburg (Nederland). Ook de herinneringen verstuurd op 11 mei 2018 en op 13 juli 2018 werden naar dit adres in Tilburg verstuurd, zoals dit adres toen ook nog was opgegeven in het Belgische bevolkingsregister. Pas na de kennisgeving van openstaand saldo op 23 mei 2019, verstuurd naar een adres te Gent waarop de belastingplichtige sinds 3 januari 2019 ingeschreven stond in het Belgische bevolkingsregister, stelde de belastingplichtige op 3 juni 2019 administratief beroep in. Het administratief beroep werd aldus ingesteld na de termijn van drie maanden te rekenen vanaf verzending van het aanslagbiljet.

De belastingplichtige stelt dat zij noch het aanslagbiljet noch de beide herinneringen heeft ontvangen. Zij stelt dat zij in 2018 niet woonachtig was te Tilburg (Nederland). Uit het door de belastingplichtige in deze procedure overgelegde uittreksel uit de Basisregistratie Personen van Nederland blijkt dat de belastingplichtige tot 15 augustus 2016 was ingeschreven op het adres te Tilburg (Nederland), en daarna tot 19 april 2019 te Arnhem. In de periode dat het aanslagbiljet en de beide herinneringen werden verstuurd (nl. 2018), was de belastingplichtige aldus niet ingeschreven op het adres te Tilburg (Nederland) waarnaar deze brieven werden verstuurd. De belastingplichtige toont aan dat het aanslagbiljet (alsook de beide herinneringen) werden verzonden naar een adres waarop zij op dat ogenblik niet langer ingeschreven was en waarop zij geen kennis kon nemen van dit aanslagbiljet (of de herinneringen). Dat in het Belgische bevolkingsregister niet het juiste adres van de belastingplichtige was opgenomen en de Vlaamse Belastingdienst het aanslagbiljet heeft verstuurd aan het adres dat op dat ogenblik was opgenomen in het Belgische bevolkingsregister en dat op dat ogenblik het enige adres was dat haar bekend was, doet daaraan geen afbreuk. Feit blijft immers dat het aanslagbiljet werd verstuurd naar een adres waarop de belastingplichtige niet was ingeschreven en waarop zij geen kennis kon nemen van het aanslagbiljet.

VLABEL stelt dat de belastingplichtige de verplichting had om haar adreswijziging door te geven aan de consulaire post voor opname in het Belgische bevolkingsregister en dat zij zelf de gevolgen moet dragen van het feit dat zij dit niet heeft gedaan. Volgens VLABEL moet de belastingplichtige er zelf voor zorgen dat zij bereikbaar is en dat haar correcte adres bekend is, en had zij aldus haar gewijzigde adres moeten doorgeven aan de consulaire post van België in Nederland. VLABEL toont evenwel niet aan dat dit een wettelijke verplichting is; de belastingplichtige maakt aannemelijk dat dit enkel aangeraden is. Zelfs indien dit een verplichting zou zijn, dient evenwel ook rekening te worden gehouden met de bijzonder laattijdige verzending van het aanslagbiljet over aanslagjaar 2008. Reeds eind 2009 was duidelijk dat de belastingplichtige niet voldeed aan de voorwaarden om te genieten van het klein beschrijf. De belastingplichtige was bereikbaar op de in het Belgische bevolkingsregister ingeschreven adressen te Gent (België) en te Tilburg (Nederland) tot 14 mei 2014 resp. 15 augustus 2016. Pas op 12 januari 2018 verstuurde de Vlaamse Belastingdienst het aanslagbiljet over aanslagjaar 2008, dit is acht jaar nadat duidelijk was dat de belastingplichtige niet had voldaan aan de voorwaarden van het klein beschrijf. De belastingplichtige was gedurende zes jaar bereikbaar gebleven voor de fiscale administratie op het in het Belgische bevolkingsregister ingeschreven adres. Het is niet kennelijk onredelijk dat zij, meer dan zeven jaar na de aankoop en meer dan zes jaar nadat zij was verhuisd, uit het oog heeft verloren dat in haar hoofde mogelijks nog een aanslag in de registratiebelasting zou volgen waarvoor ze bereikbaar moest zijn. Gelet op de bijzonder laattijdige verzending van het aanslagbiljet door de Vlaamse Belastingdienst is het niet gepast om de eventuele fout of nalatigheid van de belastingplichtige strikt te beoordelen en deze fout of nalatigheid aan te grijpen om te besluiten dat het aanslagbiljet geacht werd ontvangen te zijn door de belastingplichtige.

De belastingplichtige maakt aannemelijk dat zij pas kennis kreeg van het aanslagbiljet (en van de daarin opgenomen vordering van de Vlaamse Belastingdienst) bij ontvangst van de kennisgeving verstuurd op 23 mei 2019. Bij haar bezwaar ingediend op 3 juni 2019 verwees zij enkel naar deze kennisgeving.

Teneinde te vermijden dat de belastingplichtige ertoe gehouden zou zijn haar verdediging te organiseren in omstandigheden die onredelijk moeilijk zouden moeten worden geacht, besluit het Hof dat de bezwaartermijn in hoofde van de belastingplichtige inging op het ogenblik dat zij redelijkerwijze kennis kon nemen van het aanslagbiljet, m.n. op het ogenblik van de verzending van de kennisgeving op 23 mei 2019. Het bezwaar werd ingediend op 3 juni 2019, en aldus binnen de termijn van drie maanden van verzending van de kennisgeving. Het bezwaar werd ten onrechte afgewezen als onontvankelijk want laattijdig.

De gegrondheid van de vordering: overmacht wegens relatiebreuk

De belastingplichtige beroept zich op overmacht en verwijst naar de standpunten nrs. 14013 en 14019 van de Vlaamse Belastingdienst. Zij stelt dat zij wegens een relatiebreuk met de heer V. niet heeft kunnen voldoen aan de inschrijvingsverplichting. Vervolgens stelt zich de vraag of de belastingplichtige aantoont dat zij zich omwille van een situatie van overmacht niet kon houden aan de verbintenis opgenomen op het ogenblik van aankoop, nl. om er haar inschrijving te behouden gedurende een ononderbroken periode van drie jaar. Gelet op het kader waarbinnen de woning werd aangekocht, m.n. het bestaan van een relatie tussen beiden sinds minstens 2006, die minstens vanaf april 2008 was versterkt (cfr. bepaalde officiële briefwisseling inzake tewerkstelling en loon betaald aan de belastingplichtige die werd gestuurd naar het adres waarop de partner was ingeschreven) alsook de in de akte opgenomen bepalingen om ‘hun feitelijk samenwonen te organiseren’, neemt het Hof aan dat de belastingplichtige en de V. op het ogenblik van aankoop van de woning op 5 november 2008 de werkelijke inherente intentie hadden om op het adres van de woning feitelijk samen te wonen en aan de inschrijvingsvoorwaarden te voldoen. De beide partners waren voor de aankoop klaarblijkelijk ook een gemeenschappelijk krediet bij VDK Spaarbank aangegaan. Uit de akte afstand/deling blijkt immers dat de heer V. deze schuld verder alleen zou dragen en hiertoe gehouden zijn. Dit alles wijst er op dat de belastingplichtige op het ogenblik van de aankoop van de woning er van uitging dat zij samen in het aangekochte huis zouden wonen. Zij werden dan ook effectief op het adres van de woning ingeschreven op 19 februari 2009 (de belastingplichtige) resp. 12 maart 2009 (de heer V.).

De belastingplichtige toont afdoende aan dat zij een relatie had met de heer V. sinds minstens 2006 en dat zij de aankoop van de woning op 5 november 2008 (op welk moment zij een beroep deed op het gunstregime van het klein beschrijf) heeft gedaan met de werkelijke inherente intentie om aan de inschrijvingsvoorwaarden te voldoen. Wanneer dan in augustus/september 2009 de relatie stukloopt, ook al is dit amper zes maanden na de inschrijving op het adres van de woning, kan worden aangenomen dat de belastingplichtige hieraan geen juridische fout heeft en dat dit het gevolg is van redenen onafhankelijk van haar wil, zoals ook de Vlaamse Belastingdienst dit aanvaardt in haar standpunten 14013 en 14019.