Aankoop beschermd monument - terugvordering door Agentschap Onroerend Erfgoed - mogelijkheid toepassing meeneembaarheid door teruggave
- Rolnummer
- 23/814/A
- Datum beslissing
- 27 november 2024
- Publicatiedatum
- 17 december 2024
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 3.6.0.0.6, §3 VCF
- art. 2.9.4.2.10, §4 VCF
Samenvatting
De rechtbank oordeelt dat belastingplichtigen recht hebben op de gevraagde meeneembaarheid door teruggave op grond van artikel 3.6.0.0.6, §3 VCF.
De betwisting gaat in essentie over de vraag of het cumulverbod vervat in artikel 2.9.4.2.10, §4, eerste lid VCF van toepassing is.
Op grond van het cumulverbod kan de halvering van het verkooprecht niet gecombineerd worden met de meeneembaarheid door teruggave vermeld in artikel 3.6.0.0.6, §3 VCF. Over het vervuld zijn van de toepassingsvoorwaarden van artikel 3.6.0.0.6, §3 VCF kan geen ernstige discussie bestaan. Belastingplichtigen leggen beide woonplaatsattesten voor waaruit blijkt dat zij op het ogenblik van achttien maanden voorafgaand aan de zuivere aankoop van de casco-loft hun hoofdverblijfplaats hebben gehad in de woning.
Het staat vast dat belastingplichtigen bij de aankoop van de loft in 2021 aanvankelijk genoten hebben van de halvering van het verkooprecht bij aankoop van een beschermd monument. Na de aankoop ontvingen zij vanwege Vlabel elk een aanslagbiljet met toepassing van het bewuste verlaagde tarief.
Vervolgens ontvingen zij vanwege de Vlaamse Overheid, Agentschap Onroerend Erfgoed een informatieve brief dd. 27 mei 2021 waarin zij gefeliciteerd werden met de aankoop van hun loft en waarbij erkend werd dat dit gebouw beschermd is als monument bij ministerieel besluit van 20 november 1996. Belastingplichtigen werden ingelicht over de concrete voorwaarden om definitief in aanmerking te komen voor het fiscaal voordeel.
Op 20 oktober 2022 werd de verkregen vermindering van het verkooprecht evenwel teruggevorderd door het Agentschap Onroerend Erfgoed. Op dat ogenblik was de termijn van vijf jaar om te voldoen aan de investeringsvoorwaarden zoals voorzien in het Onroerenderfgoeddecreet nog ruimschoots lopende, dus niet verstreken. De verkregen vermindering werd teruggevorderd omdat alleen de metaalstructuur van het appartementsgebouw beschermd was als monument, en die behoorde tot de gemeenschappelijke delen. Volgens het Agentschap Onroerend Goed kon het verkregen voordeel echter enkel geïnvesteerd worden in de privatieve delen, maar die waren niet beschermd als monument, waardoor aan belastingplichtige iedere mogelijkheid ontzegd werd om het verkregen voordeel te investeren.
Zij konden deze plotse wijziging van hun fiscale toestand niet voorzien op het ogenblik van het verlijden van de authentieke aankoopakte van de loft. Zij mochten er terecht van uitgaan dat de notaris hen bij de aankoop met kennis van zaken geïnformeerd had over de modaliteiten van het verlaagd tarief. Op het ogenblik van de ondertekening van de authentieke akte was er voor belastingplichtigen geen twijfel over het feit dat de voorwaarden voor het verlaagd tarief voldaan waren. Ze ontvingen vanwege Vlabel dienovereenkomstig een aanslag in de registratiebelasting en het Agentschap Onroerend Erfgoed lichtte hen in over de toepasselijke gunstregeling.
Nadien wijzigde de toestand voor belastingplichtigen evenwel fundamenteel, toen bleek dat volgens het Agentschap Onroerend Goed de vermindering niet correct was toegepast en de voorwaarden voor het verlaagd tarief onmogelijk vervuld zouden kunnen worden. Het verkregen voordeel werd teruggevorderd, evenwel zonder de wettelijke rente, omdat het Agentschap Onroerend Erfgoed erkende dat zij belastingplichtigen in het verleden foutief geïnformeerd had over het verkregen voordeel.
Dergelijke terugvordering van de verkregen vermindering van het verkooprecht is te onderscheiden van situaties waarin het verleende voordeel achteraf wordt teruggevorderd omdat de belastingplichtige na de aankoop nagelaten heeft om het verkregen voordeel te investeren overeenkomstig de voorwaarden opgelegd in het Onroerenderfgoeddecreet.
In deze concrete omstandigheden is de rechtbank het met belastingplichtigen eens dat het cumulverbod zoals vervat in artikel 2.9.4.2.10, §4 VCF niet langer aan de orde is.
Immers, in realiteit werd de verkregen vermindering van het verkooprecht terug ingetrokken, zodat belastingplichtigen dit fiscale voordeel finaal niet genoten hebben. Het feit dat het fiscale voordeel dat de koper verkrijgt door de halvering van het normale tarief van het verkooprecht, op grond van het Onroerenderfgoeddecreet geacht wordt te zijn verleend als een “subsidie”, is zonder invloed.
Deze kwalificatie kadert immers binnen het Onroerenderfgoeddecreet en verandert in wezen dan ook niets aan het feit dat belastingplichtigen het fiscale voordeel van de tariefvermindering ontnomen werd.
Dat het fiscaal voordeel hen in de praktijk ontnomen werd door het Agentschap Onroerend Erfgoed middels een factuur, en niet door Vlabel middels een aanvullende aanslag, verandert in wezen niets daaraan.
Tegen die achtergrond is het feit dat de initiële aanslagen in de registratiebelasting nooit vernietigd werden, evenmin bepalend.
De aanvraag tot meeneembaarheid is rechtmatig omdat het fiscale voordeel van de tariefvermindering in realiteit niet verleend werd.