maar (aan het begin van een zin)
Een zin mag beginnen met maar. Zinnen die beginnen met maar zijn iets informeler. Voor zakelijke teksten zijn ze meestal wat minder geschikt.
Het nevenschikkende voegwoord maar verbindt gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. De twee zinnen kunnen dan één samengestelde zin vormen, maar dat hoeft niet. Het tweede deel kan ook als losse zin worden weergegeven, bijvoorbeeld om de eerste zin duidelijk als zelfstandige zin te presenteren of het alternatief met maar meer nadruk te geven.
- Het gemeentebestuur wilde de pastorie afbreken, maar daar dacht de pastoor anders over.
- Het gemeentebestuur wilde de pastorie afbreken. Maar daar dacht de pastoor anders over.
Een afzonderlijke zin die ingeleid wordt door maar, kan ook een tegenstelling uitdrukken met meer dan één voorafgaande zin.
- Onze zangeres was piekfijn uitgedost. Haar act was origineel en ze kreeg een oorverdovend applaus. Maar het mocht niet baten. We gaan niet door naar de finale.
In een gesprekssituatie kan een afzonderlijke zin die ingeleid wordt door maar, een tegenstelling uitdrukken met iets wat iemand anders heeft gezegd of gedaan.
- - Ik dacht dat hij op blond viel.
- Maar zijn nieuwe vriendin is een brunette. - - Ga nu onmiddellijk naar je kamer!
- Maar dat is niet eerlijk! - - Maar had u als verantwoordelijk minister niet eerder moeten ingrijpen?
- - Maar wat doe je nu?