Gedaan met laden. U bevindt zich op: Aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd Macro-economie

Aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd

Gepubliceerd op 28 mei 2024 • Volgende update: mei 2025
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Aandeel van bevolking op beroepsleeftijd gedaald tot bijna 63%

Het aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd in de totale bevolking kwam volgens het jaargemiddelde van 2022 op 62,9% in het Vlaamse Gewest. Met de bevolking op beroepsleeftijd wordt de bevolking van 15 tot en met 64 jaar bedoeld. In 1999 was dat nog 66,3%. Dat aandeel liep sindsdien geleidelijk terug.

Aandeel bevolking op beroepsleeftijd hoger bij mannen dan bij vrouwen

Bij mannen zakte het aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd van 68,1% in 1999 tot 64,1% in 2022. Bij vrouwen was er een daling van 64,5% tot 61,7%.

Het aandeel op beroepsleeftijd bij mannen lag daarmee in 2022 2,4 procentpunten hoger dan bij vrouwen. In 1999 lag het verschil op 3,6 procentpunten.

Sterke stijging van scholingsgraad op lange termijn

Het aandeel van laaggeschoolden (personen met maximaal diploma lager secundair onderwijs) in de bevolking op beroepsleeftijd nam de afgelopen jaren duidelijk af: van 43,0% in 1999 tot 20,3% in 2023.

Het aandeel van middengeschoolden (personen met maximaal diploma hoger secundair onderwijs) steeg van 34,6% in 1999 tot 39,7% in 2023. Van 2011 tot 2019 was het aandeel het hoogst en bleef het nagenoeg constant. Nadien liep dat aandeel iets terug.

Het aandeel van hooggeschoolden (personen met diploma hoger onderwijs) daarentegen steeg opmerkelijk: van 22,5% in 1999 tot 40,0% in 2023.

Aandeel bevolking op beroepsleeftijd iets lager dan EU-gemiddelde

Het aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd was in het Vlaamse Gewest (62,9%) iets lager dan in het Waalse Gewest (63,9%) en duidelijk lager dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (68,1%).

Het aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd kwam in de EU27 op 63,9% in 2023. Dat is iets hoger dan in het Vlaamse Gewest. De verschillen tussen de EU-landen zijn relatief beperkt. Luxemburg (69,6%) noteerde het hoogste aandeel, gevolgd door Cyprus, Bulgarije en Malta (ongeveer 67% tot 68%). Frankrijk, Finand en Zweden kenden het laagste percentage (61% tot 62%).