Gedaan met laden. U bevindt zich op: Metadata: Bevolking in armoede of sociale uitsluiting Bevolking in armoede of sociale uitsluiting

Metadata: Bevolking in armoede of sociale uitsluiting

Bron

European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), Statbel & Eurostat, bewerking Statistiek Vlaanderen

Definities

Het aandeel personen in armoede of sociale uitsluiting volgens de samengestelde armoede-indicator van de Europa 2030-strategie geeft het aandeel personen weer dat voldoet aan minstens 1 van volgende 3 criteria:

  1. Leeft in een huishouden met een inkomen onder de armoededrempel.
  2. Leeft in een huishouden in ernstige materiële en sociale deprivatie.
  3. Is jonger dan 65 jaar en leeft in een gezin met zeer lage werkintensiteit.

  1. Een huishouden heeft een inkomen onder de armoededrempel als het in het jaar voorafgaand aan de enquête beschikte over een gestandaardiseerd netto beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoededrempel, na sociale transfers (sociale zekerheids- en bijstandsuitkeringen). De armoededrempel is gelijk aan 60% van het nationaal mediaan beschikbaar huishoudinkomen.

Het beschikbaar huishoudinkomen omvat alle inkomsten van de huishoudleden uit economische activiteit, uit vermogen, uit eigendom en uit sociale transfers (sociale zekerheids- en bijstandsuitkeringen).

Om het mogelijk te maken het inkomen van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling met elkaar te vergelijken, wordt het totale huishoudinkomen gestandaardiseerd. Dat gebeurt door het totale huishoudinkomen te delen door de Eurostat-equivalentiefactor. Het eerste huishoudlid krijgt hierbij een gewicht van 1. Voor elke bijkomende persoon van 14 jaar en ouder in het huishouden wordt die factor verhoogd met 0,5, voor elk kind jonger dan 14 jaar met een factor 0,3. Voor een alleenstaande lag de Belgische armoededrempel volgens de EU-SILC-enquête van 2022 op 1.366 euro per maand, voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen op 2.868 euro per maand.

  1. Een persoon leeft in ernstige materiële en sociale deprivatie als hij/zij minstens 7 van 13 onderstaande items mist of zich niet kan veroorloven omwille van financiële redenen.
    Op huishoudniveau:
    - 1 week vakantie buitenshuis per jaar
    - een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief minstens om de 2 dagen
    - een eigen auto
    - de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen op tijd betalen
    - het huis voldoende verwarmen
    - een beperkte onverwachte financiële uitgave (1.300 euro) doen
    - beschadigde of versleten meubels vervangen.
    Op individueel niveau:
    - 2 paar schoenen in goede staat
    - versleten kledij vervangen door nieuwe kledij
    - thuis toegang tot internet
    - minstens éénmaal per maand met vrienden of familie afspreken om iets te eten of te drinken
    - regelmatig deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten
    - wekelijks een bedrag uitgeven voor persoonlijke behoeften.

Bij de berekening van de ernstige materiële en sociale deprivatie van kinderen kunnen bovenstaande items op individueel niveau niet gebruikt worden omdat personen pas vanaf 16 jaar individueel bevraagd worden. Daarom krijgen zij een score toegekend op basis van de antwoorden op de individuele items van de 16-plussers in het huishouden. Wanneer minstens de helft van de 16-plussers in het huishouden zich een bepaald item niet kan veroorloven, wordt er verondersteld dat ook de kinderen zich dat niet kunnen veroorloven.

  1. De werkintensiteit van het huishouden wordt berekend op basis van het totaal aantal gewerkte maanden van alle leden van het huishouden van 18 tot 64 jaar (met uitzondering van studenten en personen op pensioen) in het jaar voorafgaand aan de enquête. Dat aantal gewerkte maanden wordt afgezet ten opzichte van het totaal aantal maanden dat de volwassenen in dat jaar hadden kunnen werken. Is die verhouding kleiner dan 0,2 dan wordt het huishouden beschouwd als een huishouden met zeer lage werkintensiteit.

Bovenstaande samengestelde armoede-indicator van de Europa 2030-strategie wijkt beperkt af van de indicator die vroeger werd gebruikt in het kader van de opvolging van de Europa 2020-strategie. De deprivatiemaat werd uitgebreid met een sociale dimensie en bij de bepaling van de werkintensiteit van een huishouden werd de afbakening van de actieve bevolking uitgebreid van 60 jaar naar 64 jaar. Voor de meest recente jaren kon zowel de nieuwe EU2030-indicator als de vroeger gebruikte EU2020-indicator worden berekend.

Volgens de EU2020-indicator leefde een persoon in een huishouden met ernstige materiële deprivatie als het minstens 4 van de volgende 9 items mist of zich niet kan veroorloven omwille van financiële redenen:

- 1 week vakantie buitenshuis per jaar

- een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief minstens om de 2 dagen

- een wasmachine

- een kleuren-tv

- een telefoon/GSM

- een eigen auto

- de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen op tijd betalen

- het huis voldoende verwarmen
- een beperkte onverwachte financiële uitgave (1.300 euro) doen.

Onderwijsniveau:

  • laaggeschoold: personen zonder diploma of hoogstens een diploma lager secundair onderwijs
  • middengeschoold: personen met hoogstens een diploma hoger secundair onderwijs of met een diploma post-secundair niet-hoger onderwijs
  • hooggeschoold: personen met een diploma hoger of universitair onderwijs.

Opmerkingen bij de kwaliteit

De gegevens over het aandeel personen in armoede of sociale uitsluiting zijn schattingen gebaseerd op een enquête. Het gaat om de EU-SILC-survey naar inkomens en levensomstandigheden die als doel heeft om binnen de Europese Unie vergelijkbare statistieken over onder meer armoede en sociale uitsluiting op te stellen.

De uitvoering van de EU-SILC-survey is sinds 2004 bij Europese verordening verplicht voor alle landen. De EU-SILC wordt gecoördineerd door het Europese statistiekbureau Eurostat en voor België uitgevoerd door het Belgische statistiekbureau Statbel. Het betreft een enquête die wordt afgenomen bij een steekproef van private huishoudens uit het Rijksregister, waarbij de referentiepersoon van het huishouden (gezinshoofd) wordt geïnterviewd (face-to-face) en elk huishoudlid van 16 jaar en ouder. Vanaf 2004 is de EU-SILC opgebouwd als een roterend panel. Dat betekent dat huishoudens verschillende jaren aan de steekproef deelnemen en elk jaar een deel van de huishoudens vervangen wordt door een nieuwe steekproef van huishoudens. Tot en met EU-SILC 2018 ging het om een 4 jaar roterend panel: huishoudens namen deel aan de enquête voor vier opeenvolgende jaren. In 2019 werd gestart met de uitbreiding van het panel naar 6 jaar. Er werd een nieuwe groep toegevoegd aan het panel, terwijl geen enkele groep het panel verliet. Bij EU-SILC 2019 waren er dus 5 deelnemende groepen. In 2020 werd dit opnieuw gedaan zodat een 6-jarig panel gerealiseerd werd.

De responsgraad van de EU-SILC-survey in België bedraagt ongeveer 60%. In het Vlaamse Gewest worden in totaal via de huishoud- en individuele vragenlijst gegevens verzameld voor iets meer dan 7.000 personen.

Bij de interpretatie van de resultaten van de EU-SILC-survey moet rekening gehouden worden met een onzekerheidsmarge. Deze onzekerheidsmarge is groter naarmate de steekproef waarop de cijfers berekend worden, kleiner is. De in de figuur opgenomen onzekerheidsmarges zijn berekend door Statbel. Voor de jaren waar geen onzekerheidsmarges van Statbel beschikbaar zijn (2004 tot en met 2009) gaat het om een schatting op basis van de onzekerheidsmarges in de andere jaren.

Daarnaast is het zo dat in surveyonderzoek bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen (zoals personen in collectieve huishoudens, personen zonder wettige verblijfsvergunning of dak- en thuislozen) niet of nauwelijks vertegenwoordigd zijn.

In 2019 werd de EU-SILC-survey ingrijpend vernieuwd. Op inhoudelijk vlak werd in 2019 de overstap gemaakt naar het gebruik van administratieve gegevens voor de meerderheid van de inkomensvariabelen. Als gevolg daarvan werd de vragenlijst van de survey fundamenteel herzien. Vragen werden geherformuleerd en/of van plaats veranderd, er kwamen nieuwe vragen bij en bepaalde vragen werden geschrapt. Op methodologisch vlak werd het volledige model voor de correctie van non-respons, uitval van panelleden en kalibratie herzien. Voortaan wordt bij de berekening van gewichten rekening gehouden met administratieve variabelen (meer specifiek het fiscale inkomen van huishoudens). Deze methodologische hervorming verhoogt de nauwkeurigheid van de schattingen. Door al deze wijzigingen is voorzichtigheid geboden bij het maken van vergelijkingen tussen de resultaten van de EU-SILC-survey vanaf 2019 met de resultaten van voorgaande jaren.
Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat de Covid-19-pandemie vanaf maart 2020 een duidelijke impact heeft gehad op de dataverzameling van de EU-SILC-survey van 2020 en 2021. Door de lockdownmaatregelen werd in 2020 het veldwerk tijdelijk onderbroken en werd een deel van de interviews afgenomen via de telefoon in plaats van face-to-face. In 2021 werden alle interviews afgenomen via de telefoon. Algemeen genomen konden door de uitzonderlijke omstandigheden bepaalde huishoudens gemakkelijker bereikt worden dan in andere jaren, andere huishoudens net moeilijker. Dat zorgde voor een zekere bias in de gerealiseerde steekproef waardoor voorzichtigheid geboden is bij de vergelijking van de resultaten van 2020 en 2021 met die van 2019.