Gedaan met laden. U bevindt zich op: Metadata: Type arbeidscontract Type arbeidscontract

Metadata: Type arbeidscontract

Bron

Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK), Statbel en Labour Force Survey (LFS), Eurostat, bewerking Steunpunt Werk

Definities

Het type arbeidscontract van de werknemers geeft het onderscheid weer tussen werknemers met een vast en een tijdelijk arbeidscontract.

Werknemers werken voor een openbare of particuliere werkgever en ontvangen een vergoeding in de vorm van loon, salaris, resultaatafhankelijke betaling of betaling in natura. Niet-dienstplichtige leden van de strijdkrachten zijn ook inbegrepen. Werknemers kunnen hun hoofdactiviteit combineren met een bijberoep als zelfstandige.

Vast arbeidscontract: werknemers met een vaste benoeming bij de overheid of een arbeidscontract van onbepaalde duur bij de overheid of in de privésector.

Tijdelijk arbeidscontract: personen met een arbeidscontract van bepaalde duur (overheid en privésector) of een contract in een specifiek stelsel, gebaseerd op bepaalde vastgelegde criteria. Voorbeelden zijn: contract van bepaalde duur, uitzendkrachten, dienstencheque, arbeid in het kader van een leercontract of een alternerende opleiding, contract voor studentenarbeid, gelegenheidswerk zonder formele arbeidsovereenkomst.

Op basis van het onderscheid wordt het aandeel werknemers van 20-64 jaar met een tijdelijk arbeidscontract berekend.

Onderwijsniveau:

  • Kort- of laaggeschoold: personen zonder diploma of hoogstens een diploma lager secundair onderwijs.
  • Middengeschoold: personen met hoogstens een diploma hoger secundair onderwijs of met een diploma post-secundair niet-hoger onderwijs.
  • Hooggeschoold: personen met een diploma hoger of universitair onderwijs.

Opmerkingen bij de kwaliteit

De gegevens over het type arbeidscontract van de werknemers zijn schattingen gebaseerd op een enquête. De Labour Force Survey (LFS) is de officiële enquête die in alle landen van de Europese Unie (EU27) wordt afgenomen. Ze wordt gebruikt voor de constructie van Europese, nationale en regionale statistieken over de arbeidsmarkt. De LFS wordt gecoördineerd door het Europese statistiekbureau Eurostat. Voor België wordt de enquête uitgevoerd door het Belgische statistiekbureau Statbel onder de naam Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK).

De EAK wordt in België uitgevoerd vanaf 1983. Deelname aan de EAK is verplicht voor de geselecteerde huishoudens.

Van 1983 tot 1998 werden de huishoudens 1 maal per jaar bevraagd tijdens een beperkte periode. Vanaf 1999 werd de enquête continu uitgevoerd tijdens het jaar, waarbij de steekproef gelijkmatig werd verdeeld over alle weken van het jaar.

Vanaf 2017 werd een nieuwe methode van enquêtering toegepast. De geselecteerde huishoudens en personen nemen deel aan een eerste bevraging. Daarna worden ze uitgenodigd om in de daaropvolgende 15 maanden nog 3 keer een vragenlijst te beantwoorden. De huishoudens worden in 2 opeenvolgende kwartalen bevraagd, daarna in 2 kwartalen niet en ten slotte in 2 kwartalen opnieuw.

De eerste bevraging gebeurt op dezelfde manier als de jaren voordien: de respondent wordt door een enquêteur uitgenodigd voor een persoonlijk interview waarbij de vragenlijst gezamenlijk wordt doorlopen en de antwoorden worden geregistreerd op een tablet (CAPI). Deze bevraging is de meest gedetailleerde en wordt begeleid door een enquêteur.

De vervolgbevragingen zijn korter en beperken zich grotendeels tot de aspecten van de arbeidsmarktpositie die gewijzigd zijn in vergelijking met de vorige bevraging. Deze vervolgbevragingen verlopen telefonisch (CATI) of via het internet (CAWI).

In het kader van de maatregelen om de verspreiding van het coronavirus te beperken, worden sinds de eerste lockdown in maart 2020 alle face-to-face-bevragingen tijdelijk vervangen door telefonische interviews.

Om de vergelijkbaarheid van de LFS-gegevens op Europees niveau te verhogen, werd in 2021 een nieuwe vragenlijst geïmplementeerd. Een nieuw Europees kaderreglement (EU-verordening 2019/1700) voorziet voor de Enquête naar de Arbeidskrachten een volledige herziening van de variabelenlijst en een meer uniforme manier van meten van bepaalde essentiële concepten. Dit heeft tot doel de vergelijkbaarheid van de gegevens op Europees niveau te verhogen.

De wijzigingen in vergelijking met de oude vragenlijst zijn divers. Zo werden een aantal variabelen geschrapt omdat ze minder relevant geworden zijn of omdat de informatie beschikbaar is in administratieve bronnen. Andere, nieuwe vragen, werden toegevoegd. Soms werd de volgorde van vragen of de frequentie van bevraging (jaarbasis versus kwartaalbasis) aangepast. In een aantal gevallen werd ook de formulering van een bestaande vraag gewijzigd of werden de antwoordmodaliteiten aangepast, doch er werd getracht dit tot een minimum te beperken. Niettemin maakt dit dat de gegevens van voor 2021 niet steeds vergelijkbaar zijn met de gegevens van 2021 en later.

Een essentieel onderdeel van de nieuwe vragenlijst is de meting van het arbeidsmarktstatuut. Via het nieuwe kaderreglement wordt deze meting in overeenstemming gebracht met de aangepaste operationele definities van werkgelegenheid en werkloosheid van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB). Ook voor de meting van de arbeidsduur werden belangrijke wijzigingen doorgevoerd, die opnieuw tot doel hebben om een meer uniforme meting te garanderen tussen de verschillende EU-lidstaten.

In het Vlaamse Gewest werden in de periode 1999-2016 gegevens verzameld van ongeveer 20.000 huishoudens en 50.000 personen (huishoudleden). De responsgraad van de EAK in België lag in die periode tussen 75% en 80%.

Vanaf 2017 namen met de nieuwe methode 15.000 tot 18.000 Vlaamse huishoudens en 35.000 tot 43.000 personen deel. In 2023 ging het om 16.342 huishoudens en 38.055 personen. De responsgraad in het Vlaamse Gewest bedroeg bij de eerste bevraging 67%, bij de tweede bevraging 90%, bij de derde bevraging 94% en bij de vierde bevraging 95%.

Aangezien de gegevens verzameld worden via een steekproef, moet bij de interpretatie van de resultaten van de LFS en EAK rekening worden gehouden met een bepaalde onzekerheidsmarge.

Voor de periode vanaf 1999 moet men rekening houden met een breuk in de tijdreeks tussen 2016 en 2017 en tussen 2020 en 2021.

Naar de statistiek