Gedaan met laden. U bevindt zich op: Advies 77.196/16 van 11 december 2024 Adviezen Raad van State

Advies 77.196/16 van 11 december 2024

Advies
Type

Besluiten van de Vlaamse Regering

Thema

Aanhef, Terugwerkende kracht (algemeen)

Relevante passages uit het advies

  • Aanhef (Vormvereisten) (p.3-5, punt 4)

Artikel 5.3.12.1 van het VLAREMA strekte in hoofdzaak tot uitvoering van artikel 4, lid 1, van richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 ‘betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu’ (hierna SUP-richtlijn te noemen). Het betrof immers een maatregel die tot doel had om tot een ambitieuze en aanhoudende consumptievermindering te komen van de kunststofproducten voor eenmalig gebruik die opgenomen waren in deel A van de bijlage bij die richtlijn.

Tezelfdertijd strekte die bepaling tot uitvoering van artikel 4, lid 1, van richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (hierna Verpakkingsrichtlijn te noemen). Ze kon immers gekwalificeerd worden als een andere maatregel dan de preventieve maatregel, vermeld in artikel 9 van die richtlijn, die werd genomen om het ontstaan van verpakkingsafval te voorkomen en de effecten van verpakking op het milieu te beperken. (Zie RvS 10 oktober 2024, nr. 260.973, randnr. 3.5.)

Volgens artikel 16, lid 1, van de Verpakkingsrichtlijn brengen de lidstaten de Europese Commissie op de hoogte van de ontwerpmaatregelen die ze in het kader van die richtlijn van plan zijn te nemen, met uitzondering van maatregelen van fiscale aard, maar met inbegrip van de technische specificaties waarvoor fiscale stimuleringsmaatregelen gelden, zodat de Commissie de ontwerpen kan onderzoeken in het licht van bestaande bepalingen, altijd volgens de procedure van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 ‘betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij’ (hierna TRIS-richtlijn te noemen).

Volgens artikel 4, lid 1, vierde alinea, van de SUP-richtlijn moeten de lidstaten de Europese Commissie, overeenkomstig de TRIS-richtlijn, op de hoogte brengen van de maatregelen die op basis van dat lid zijn vastgesteld, maar alleen als de TRIS-richtlijn dat voorschrijft. Dat was hier niet het geval.

De verplichtingen uit de Verpakkingsrichtlijn en de SUP-richtlijn moeten in beginsel cumulatief worden toegepast. Uit artikel 2, lid 2, van de SUP-richtlijn blijkt immers dat de SUP-richtlijn alleen in geval van strijdigheid voorrang heeft op de Verpakkingsrichtlijn.

De draagwijdte van de meldingsverplichting in artikel 4, lid 1, vierde alinea, van de SUP-richtlijn wijkt weliswaar af van de meldingsverplichting, vermeld in artikel 16, lid 1, van de Verpakkingsrichtlijn, maar is er niet strijdig mee.

Artikel 5.3.12.1 van het VLAREMA, zoals vervangen door artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2023 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, werd dan ook in 2023 terecht aangemeld bij de Europese Commissie. (Zie TRIS-aanmelding met kennisgevingsnummer 2023/0050/B, beschikbaar op: https://technical-regulationinformation-system.ec.europa.eu/en/notification/23282.)

Op de vraag of het ontwerp werd aangemeld bij de Europese Commissie, antwoordde de gemachtigde:

In dit BVR worden geen nieuwe maatregelen genomen in het kader van beide richtlijnen. Het gaat over een opheffing van een eerder genomen maatregel, die in het verleden was aangemeld bij de Commissie (bijgevoegd het stuk).

Artikel 16.1 van de Verpakkingsrichtlijn stelt dat ‘de lidstaten voordat zij dergelijke maatregelen vaststellen’ de Commissie in kennis van de ontwerp-maatregelen, die zij in het kader van deze richtlijn voornemen zijn te nemen, [….].

Artikel 4 punt 1 van de SUP-richtlijn is gelijkaardig: ‘de krachtens dit lid vastgestelde maatregelen zijn proportioneel en niet discriminerend. De lidstaten stellen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad, de Commissie van die maatregelen in kennis voor zover die richtlijn zulks voorschrijft.’

Op basis van beide artikelen is de OVAM van mening dat er geen aanmelding moet gebeuren om deze opheffing uit te voeren.”

De Raad van State kon daar niet mee instemmen. De voormelde aanmeldingsverplichtingen moeten de Europese Commissie immers in staat stellen om zich een beeld te vormen van de diverse maatregelen die de lidstaten nemen ter uitvoering van die richtlijnen. Dat beeld zou worden vervormd als lidstaten wijzigingen aan eerder aangemelde maatregelen nooit zouden moeten aanmelden.

In dat verband kon worden verwezen naar artikel 5, lid 1, derde alinea, van de TRIS-richtlijn, die een nieuwe mededeling aan de Europese Commissie vereist, als een lidstaat in het ontwerp significante wijzigingen aanbrengt die een verandering van het toepassingsgebied, een verkorting van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, een toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan tot gevolg hebben.

Aangezien het ontwerp ertoe strekte de beperkte geldingsduur van de uitzondering op het principiële verbod van het serveren van drank in recipiënten voor eenmalig gebruik bij evenementen op te heffen en die uitzondering aldus te bestendigen, lag een significante wijziging voor die een verandering van het toepassingsgebied meebracht.

Als zo’n wijziging tijdens het doorlopen van de aanmeldingsprocedure al een nieuwe mededeling noodzakelijk maakte, gold dat evenzeer als de wijziging op een later tijdstip zou worden aangebracht.

In het licht daarvan moest de aanmeldingsprocedure, vermeld in artikel 5, lid 1, van de TRIS-richtlijn, worden doorlopen en moest de ontworpen regeling worden meegedeeld aan de Europese Commissie.

Als de tekst die aan de Raad van State was voorgelegd ten gevolge van het vervullen van het voormelde vormvereiste, nog wijzigingen zou ondergaan ( het gaat daarbij om andere wijzigingen dan de wijzigingen waarvan in dit advies melding wordt gemaakt of wijzigingen die ertoe strekken tegemoet te komen aan hetgeen in dit advies wordt opgemerkt), moesten de gewijzigde of toegevoegde bepalingen, ter inachtneming van het voorschrift van artikel 3, §1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, aan de afdeling Wetgeving worden voorgelegd.

  • Terugwerkende kracht (p.9, punt 6)

In het kader van de TRIS-aanmelding zou rekening moeten worden gehouden met de standstillperiode, vermeld in artikel 6 van de TRIS-richtlijn. Die brengt met zich mee dat de ontworpen regeling niet vóór 1 januari 2025 zou kunnen worden aangenomen. (Van die standstillverplichting kan immers alleen om de dringende redenen, vermeld in artikel 6, lid 7, van de TRIS-richtlijn, worden afgeweken. Die redenen waren bij dit ontwerp niet aan de orde.) Op dat ogenblik ging artikel 5.3.12.1, derde lid, van het VLAREMA evenwel al uitwerking hebben gehad waardoor met de opheffing van die bepaling de uitzondering voor “petflessen en blikjes als de eventorganisator daarvoor in een systeem voorziet dat garandeert dat minstens 95% van die eenmalige recipiënten gescheiden wordt ingezameld voor recyclage” met terugwerkende kracht zou worden hersteld.

Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is alleen toelaatbaar als voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling waarbij, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen worden toegekend of als de retroactiviteit noodzakelijk is voor de continuïteit of de goede werking van het bestuur en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast. Alleen als de retroactiviteit van de ontworpen regeling in een van de opgesomde gevallen ingepast kan worden, kan die worden gebillijkt.

De stellers van het ontwerp moesten aantonen dat de retroactiviteit van de ontworpen regeling in een van de opgesomde gevallen ingepast kon worden.

  • Aanhef (Vormvereisten) (p.9, punt 7.2)

Men moest het vierde streepje in de rubriek “Vormvereisten” van de aanhef als volgt herschrijven:

“- de adviesaanvraag is op [DATUM] bij de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen ingediend, met toepassing van artikel 20, §3, van het decreet van 7 mei 2004 inzake de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. Er is geen advies verstrekt binnen de gestelde termijn. Artikel 21, tweede lid, van datzelfde decreet staat toe dat een advies ontbreekt.” (Zie Omzendbrief betreffende de wetgevingstechniek, VR 2019/4, aanwijzing 82.)