Gedaan met laden. U bevindt zich op: Decreet Regelgeving op het juiste niveau

Decreet

Bij volledig nieuwe aangelegenheden is een optreden van de decreetgever nodig omdat de decreetgever op gemeenschaps- en gewestniveau de primaire regelgever is. Hoe uitgebreid het optreden van de decreetgever moet zijn hangt af van meerdere factoren.

Als de aangelegenheid al bij decreet (of wet) geregeld is en het initiatief afwijkt van die regeling, is opnieuw een decretaal initiatief nodig. De regering kan immers niet eigenmachtig afwijken van een uitdrukkelijk decretale bepaling.

Als blijkt dat een optreden van de decreetgever noodzakelijk is, rijst de vraag welke aspecten in het decreet moeten worden geregeld, en wat eventueel kan worden gedelegeerd aan de Vlaamse Regering.

Het is in dat verband ook belangrijk te weten of het gaat om residuaire dan wel voorbehouden aangelegenheden.

Voorbehouden bevoegdheden

In sommige grondwetsbepalingen of bijzondere wetsbepalingen wordt het regelen van bepaalde aangelegenheden aan de formele wetgever opgedragen. Het gaat meer bepaald over de bepalingen in de grondwettelijke teksten die stellen dat een aangelegenheid door, alleen door, bij of krachtens de wet of het decreet wordt geregeld, of bepalingen waarin uitdrukkelijk gesteld wordt dat de wet of het decreet iets moet bepalen, waarborgen, invoeren, vaststellen, toekennen, enzovoort.

De Grondwet en de BWHI bevatten nogal wat bepalingen waarin aangelegenheden worden voorbehouden aan een formele wetgevende macht.

In een aantal aangelegenheden wordt het legaliteitsbeginsel nog versterkt door de vereiste van de bijzondere meerderheid:

In voorbehouden aangelegenheden heeft de decreetgever reguleringsplicht. Hij moet de essentiële elementen van de regelgeving vaststellen zodat de regering de nodige gevolgen eruit kan afleiden. De decreetgever heeft dus een delegatiebeperking. Hij heeft een beperkte ruimte om regelgevende bevoegdheden te delegeren.

Wat juist bedoeld wordt met essentiële elementen hangt af van de materie, bijvoorbeeld:

  1. Bij belastingen moet de decreetgever zelf de identiteit van de belastingplichtigen, de belastingsgrond, de belastbare materie, de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en het bedrag van de belasting vastleggen. De decreetgever bepaalt ook de vrijstellingen en verminderingen.
  2. Bij onderwijszaken moet de decreetgever de essentiële elementen van het onderwijs wat betreft de inrichting, erkenning en subsidiëring ervan regelen.
  3. Bij strafzaken moeten de omschrijving van de feiten, van de strafmaat en de vorm van de strafvervolging bij wet worden bepaald
  4. Recht op eerbieding van het privé- en gezinsleven (artikel 22 GW) in het kader van verwerking van persoonsgegevens: o.m. de aard van de persoonsgegevens en de finaliteit van de verwerking
  5. Bij sociale, culturele en economische rechten (artikel 23 GW): de reikwijdte, de toekenningsvoorwaarden en de werkingssfeer ratione personae

=> In het algemeen kunnen we dus stellen dat de decreetgever in voorbehouden aangelegenheden maar over een beperkte ruimte beschikt om regelgevende bevoegdheden te delegeren.

Residuaire bevoegdheden

Als een aangelegenheid niet door de Grondwet is voorbehouden aan de wetgevende macht en evenmin is opgedragen aan de uitvoerende macht, is het een residuaire of restaangelegenheid.

Op grond van het principe van de nationale soevereiniteit wordt ervan uitgegaan dat die aangelegenheden in beginsel door de formele wetgever, de wetgever of decreetgever naargelang het geval, moeten worden geregeld. In Vlaanderen is de decreetgever dus de primaire regelgever.

De decreetgever kan echter ook overeenkomstig artikel 78 BWHI(opent in nieuw venster) de regeling van die aangelegenheid opdragen aan de uitvoerende macht. In dat geval regelt de decreetgever best zelf de voornaamste onderdelen van de aangelegenheid (zie o.a. Advies R.v.St. 59.000/1/3, Parl.st. Vl.Partl. 2015-16, nr. 773/1, 200(opent in nieuw venster) en Adv.RvSt. 60.625/3 van 16 december 2016, Parl.St.Kamer 2016-17, nr. 54-2070/7, 8(PDF bestand opent in nieuw venster) ) en moet de delegatie uitdrukkelijk (nauwkeurig en ondubbelzinnig) geformuleerd zijn.

Wat precies in het decreet moet worden geregeld, wordt telkens in concreto beoordeeld. Als vuistregel kan worden gesteld dat de volgende aangelegenheden (het best) in het decreet worden opgenomen:

  1. Aangelegenheden die betrekking hebben op fundamentele rechten van burgers
  2. Fundamentele beleidskeuzes
  3. Institutionele bepalingen (oprichting, samenstelling en bevoegdheden van instellingen met rechtspersoonlijkheid)
  4. Toepassingsgebied van een regeling
  5. Regels m.b.t. het toezicht, opsporing en sanctionering
  6. Regels inzake rechtsbescherming en procedurele waarborgen
  7. Regels die onderlinge rechten en plichten vaststellen.

Welke delegatiemogelijkheden heeft de decreetgever?