Gedaan met laden. U bevindt zich op: Besluit van de Vlaamse Regering Regelgeving op het juiste niveau

Besluit van de Vlaamse Regering

De Vlaamse Regering kan uiteraard ook regelgeving aannemen. Zij beschikt zowel over autonome bevoegdheden als over afgeleide bevoegdheden.

 

Autonome bevoegdheden

De Vlaamse Regering beschikt krachtens artikel 87(opent in nieuw venster) BWHI en artikel 21(opent in nieuw venster) en 22(opent in nieuw venster) Bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen over een (inhoudelijk) beperkte zelfstandige reglementaire bevoegdheid. Die regelgevende bevoegdheid kan ze uitoefenen zonder voorafgaand optreden van de decreetgever (zie ook punt 127(opent in nieuw venster) Omzendbrief Wetgevingstechniek). Meer nog, de aangelegenheid is aan de uitvoerende macht voorbehouden en het is de decreetgever in beginsel verboden om zich op dit terrein te begeven.

Beide afdelingen van de Raad van State hebben dit uitdrukkelijk bevestigd. Het Grondwettelijk Hof heeft dat beklemtoond voor de vergelijkbare bevoegdheid op het federale niveau die vastgelegd is in artikel 37(opent in nieuw venster), 96, eerste lid(opent in nieuw venster), en 107, tweede lid(opent in nieuw venster), GW.

De zelfstandige reglementaire bevoegdheid van de Vlaamse Regering omvat het regelen van de werking en de organisatie van de regering en de werking en organisatie van de eigen administratie, de eigen diensten en het eigen personeel. De regering van elk deelgebied is alleen bevoegd om:

- het statuut van de personeelsleden van haar diensten vast te stellen (art. 87, §3(opent in nieuw venster), BWHI )

- delegaties te verlenen aan een van haar ministers (art. 21(opent in nieuw venster) bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen)

- ministeriële departementen, ministeriële kabinetten en een adviesorgaan voor handelingen die onder haar bevoegdheid vallen, op te richten, te organiseren en af te schaffen, (art. 87, § 1(opent in nieuw venster), BWHI).

Afgeleide bevoegdheden van de Vlaamse Regering

In het algemeen kan worden gesteld dat de voornaamste onderdelen van de regeling bij decreet worden geregeld en dat in de besluiten van de Vlaamse Regering de nadere regels worden bepaald voor de tenuitvoerlegging van die voornaamste onderdelen. Een decreet beperkt zich tot de essentie van de beoogde regulering. De aspecten die voor het onderwerp of de formulering niet essentieel zijn, mag de decreetgever aan de Vlaamse Regering overlaten.

2 situaties

Wanneer de Vlaamse Regering dus regelgevend optreedt zonder een beroep te doen op haar autonome bevoegdheden, kan zij dat alleen na een voorafgaand optreden van de decreetgever. De Vlaamse Regering beschikt bijgevolg over afgeleide bevoegdheden. Daarbij kunnen 2 situaties onderscheiden worden: de algemene reglementaire uitvoeringsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 20 BWHI en de bijkomende reglementaire bevoegdheid die haar rechtsgrond vindt in artikel 78 BWHI:

  • Artikel 20 B.W.H.I: “De Regering maakt de verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de decreten nodig zijn, zonder ooit de decreten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen.”
  • Artikel 78 B.W.H.I: ”De Regering heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de wetten en decreten krachtens de Grondwet uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen.”

In beide gevallen is een wettelijke bepaling nodig voor de regering verordenend kan optreden. In het eerste geval is dat de voorwaarde voor het optreden van de regering, in het tweede geval de grondslag. In de praktijk is het echter meestal niet duidelijk of de Vlaamse Regering een reglementaire bevoegdheid uitoefent op grond van artikel 20 BWHI dan wel op grond van artikel 78 BWHI. Zodra er een delegatiebepaling voorhanden is, wordt er vaak van uitgegaan dat het om een verordenende bevoegdheid gaat die gebaseerd is op artikel 78 BWHI.

Als er een uitdrukkelijke delegatiebepaling bestaat die bovendien zo geformuleerd is dat de voorgenomen regeling er kan worden ingepast, kan worden geregeld bij besluit. De regering moet dan wel de inhoudelijke of formele voorwaarden die aan de delegatie gekoppeld zijn, naleven. Als de regeling niet volledig kan worden ingepast in die uitdrukkelijke delegatiebepaling, zal moeten worden onderzocht of beroep kan worden gedaan op de algemene uitvoeringsbevoegdheid (artikel 20 BWHI).

Als er geen uitdrukkelijke delegatiebepaling bestaat moet worden nagegaan of een beroep kan worden gedaan op artikel 20 BWHI.

Om elke twijfel uit te sluiten omtrent de bevoegdheid van de uitvoerende macht bij de uitvoering van de wet, wordt vaak voorzien in machtigingen van de wetgever aan de uitvoerende macht. Het onderscheid tussen machtigingen door de wetgevende aan de uitvoerende macht en de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de uitvoerende macht is niet altijd even scherp. Het is ook mogelijk dat een uitvoeringsbesluit tegelijkertijd gebaseerd is op wettelijke machtigingsbepalingen en op de algemene uitvoeringsbevoegdheid. In dat geval worden in de aanhef van het besluit zowel de grondwets- of bijzondere wetsbepaling met betrekking tot de algemene uitvoeringsbevoegdheid als de toepasselijke machtigingsbepalingen in de wet vermeld.

Artikel 20 BWHI: de algemene reglementaire bevoegdheid

Het begrip uitvoeren wordt in artikel 20 BWHI inhoudelijk niet nader omschreven. Dat heeft tot gevolg dat de uitvoerende macht uitvoeringsreglementen kan uitvaardigen op alle mogelijke inhoudelijke terreinen of beleidsdomeinen, óók op de terreinen die aan de wetgever zijn voorbehouden. De regering kan dus alle maatregelen, reglementen inbegrepen, vaststellen die nodig zijn om de bepalingen uit de wet uitvoerbaar te maken.

De uitvoeringsbevoegdheid is echter ook op een dubbele manier beperkt.

  1. Het is verboden voor de uitvoerende macht om op eigen initiatief af te wijken van decretale bepalingen. Dat is de draagwijdte van het tweede zinsdeel van artikel 20 BWHI waaruit het verbod voortvloeit om de decreten te schorsen en vrijstelling van hun uitvoering te verlenen.
  2. De rechtspraak heeft de beperkte inhoudelijke betekenis van het begrip uitvoeren nader omschreven. Uitvoeren is “uit de algemene economie van het decreet de gevolgtrekkingen afleiden die daaruit op natuurlijke wijze voortvloeien volgens de geest die aan de opvatting van het decreet ten grondslag heeft gelegen en volgens de doelstellingen die het nastreeft”. De algemene uitvoeringsbevoegdheid houdt evenwel niet in dat de regering op grond daarvan de draagwijdte van het decreet zou kunnen verruimen of beperken. Aan hetgeen in een decreet is bepaald kan de regering geen nieuwe regel toevoegen. Daarom dat het noodzakelijk is om, tenzij in het decreet alles zou geregeld zijn – wat moeilijk doenbaar is, een bepaling in het decreet op te nemen, waarbij de regering met de nadere regeling van de aangelegenheid belast wordt.

De omschrijving die door de rechtspraak wordt gegeven is vrij vaag. De rechtsleer leidt er uit af dat de uitvoeringsbevoegdheid niet al te beperkend moet worden geïnterpreteerd.

De omvang van die uitvoeringsbevoegdheid varieert naargelang het voorafgaande optreden van de decreetgever. Hoe gedetailleerder de wettelijke regeling is, hoe minder ruimte de uitvoerende macht zal hebben om zelf accenten te leggen. De grens is hoe dan ook dat de Vlaamse Regering de draagwijdte van de voorafgaande wettelijke regeling niet mag beperken of uitbreiden.

Artikel 78 BWHI: de bijkomende reglementaire bevoegdheid

Er is een verschil naargelang we te maken hebben met:

  • voorbehouden bevoegdheden van de wetgever.
  • residuaire bevoegdheden van de wetgever