Publicatiedatum: 2024-11-12T10:00:00
INBO lanceert ‘Voetafdruk landgebruik en biodiversiteit - landen en sectoren’ als experimentele indicator. We ontvangen graag uw opmerkingen om de leesbaarheid en bruikbaarheid ervan te verbeteren. Suggesties zijn welkom op .
Van alle bossen, akkers en weilanden die we gebruiken om onze Vlaamse consumptie te ondersteunen, bevindt slechts 3% zich in Vlaanderen. Ongeveer 1% van het verlies aan soorten dat met dat landgebruik gepaard gaat, vindt plaats binnen onze regiogrenzen. Onze landvoetafdruk is het grootst in landen met uitgestrekte bossen, akkers en/of graslanden bijvoorbeeld Rusland, de VS, Australië, Congo-Kinshasa en Brazilië. Onze impact op het verlies aan soorten is het hoogst in tropische en subtropische landen met een hoge, unieke biodiversiteit, zoals Madagaskar, Brazilië en Indonesië. In de landen van impact ligt de bosbouwsector aan de basis van meer dan een derde van het landgebruik en een kwart van het verlies aan soorten ten gevolge van onze consumptie. De veeteelt- en zuivelsector, de teelt van oliehoudende gewassen en de teelt van granen veroorzaken er samen ongeveer de helft van de impact van onze Vlaamse consumptie op het landgebruik en het bijbehorende verlies aan soorten.
Deze fiche biedt meer details bij de indicator Voetafdruk landgebruik en biodiversiteit - algemeen.
Figuur 1 toont het verband tussen de begrippen die in de figuren en de bespreking aan bod komen.
De landvoetafdruk en de bijbehorende biodiversiteitsvoetafdruk maken deel uit van een reeks voetafdrukindicatoren die gebaseerd zijn op hetzelfde economische basismodel (zie voetafdruk biomassagebruik en voetafdruk ontbossing en koolstofuitstoot in de (sub)tropen). Ze zijn bedoeld om de grootteorde van onze impact mee te geven, algemene verhoudingen tussen (groepen van) landen en sectoren af te leiden en hotspots aan te duiden voor verdere actie of onderzoek. De indicatoren zijn onderling verbonden en vullen elkaar aan: de oogst van biomassa neemt land in beslag, waar vaak planten en dieren voor moeten wijken of hele bossen voor verdwijnen. Ze tonen telkens andere facetten van onze impact, waarop het Vlaamse, federale en Europese beleid kunnen inspelen.
De Vlaamse economie (het geheel van onze consumptie en onze productie voor export) heeft een aanzienlijke impact op het landgebruik en het bijbehorende verlies aan soorten in de wereld. Om ons consumptie- en productiepatroon te ondersteunen, gebruiken we jaarlijks 12 keer meer land (bossen, akkers en weilanden) dan we in heel Vlaanderen ter beschikking hebben (zie indicator voetafdruk landgebruik en biodiversiteit - algemeen)3. We veroorzaken ook veel hogere verliezen aan unieke planten- en diersoorten in het buitenland dan in Vlaanderen zelf. De oppervlakte die we nodig hebben voor onze Vlaamse consumptie, bedroeg in 2019 ongeveer 67.000 km². Slechts 3% van de bossen, akkers en weilanden die we gebruiken, bevindt zich in Vlaanderen. Ongeveer 1% van het verlies aan soorten dat met dat landgebruik gepaard gaat, vindt plaats binnen onze regiogrenzen.
In wat volgt gaan we dieper in op:
We bespreken enkel de figuren die de impact van onze Vlaamse consumptie tonen, zo’n 40 à 45% van de totale impact van onze economie op het landgebruik en het bijbehorende verlies aan soorten in de wereld. Figuren 2, 4, 6 en 9 tonen de gegevens voor de Vlaamse export, figuren 7 en 10 die voor de hele Vlaamse economie (consumptie + export).
De landvoetafdruk van onze consumptie is in 2019 het grootst in Rusland, de VS, Australië, Congo-Kinshasa en Brazilië, samen goed voor bijna 22.000 km² landgebruik (Figuur 1, linkerkant). Vlaanderen staat op plaats 8 en de rest van België (Brussel en Wallonië) op plaats 10 van de ranking.
De bedrijfstakken die in de landen van herkomst verantwoordelijk zijn voor de omvang van het land- en bosbouwgebruik situeren zich vanzelfsprekend vooral in de primaire sector. De voetafdruk in Rusland wordt grotendeels veroorzaakt door bosbouwactiviteiten en de teelt van granen (Figuur 1, midden). Ook in de meeste andere landen van herkomst uit de top 5 (uitgenomen Australië) bekleedt bosbouw een prominente plaats. Daarnaast hebben ook de teelt van oliehoudende gewassen, de teelt van granen en de veeteelt en zuivelproductie een belangrijk aandeel in de landvoetafdruk van onze consumptie. De impact van de bedrijfstak veeteelt en zuivel die getoond wordt in figuur 1 omvat ook het landgebruik nodig om het veevoer te produceren als dat op het bedrijf zelf gebeurt, niet als de grondstoffen elders worden aangekocht. Een deel van de impact van de veeteelt- en zuivelsector zit dus ook vervat in de impact van de bedrijfstakken oliehoudende gewassen (soja e.a.) en granen (maïs e.a.), die de basis vormen voor heel wat diervoeders.
Kijken we naar de impact van de producten en diensten die we in Vlaanderen consumeren op het wereldwijde landgebruik (Figuur 1, rechterkant), dan staat de diverse groep van “overige diensten” (o.a. ziekenhuizen, horeca, catering, toerisme, afvalverwerking, waterzuivering, onderwijs … ) op plaats 1, met 23% van onze impact, op de voet gevolgd door “overige landbouw en voeding” met 19%, en de grote groep van “overige industriële producten” (producten van metaal, ontginning, beton, meubels, elektronica, voertuigen …) met 15% van de impact (zie Tabel 1 voor een overzicht van de bedrijfstakken en productgroepen). De impact die per productgroep wordt weergegeven is de impact van het biomassa-aandeel van elke productgroep (bv. het hout in de bouwsector, de voeding en de medische materialen van biologische oorsprong in de ziekenhuizen…). Materialen die niet afkomstig zijn van land- of bosbouwgebruik komen niet aan bod in deze indicator. De twee categorieën van (hoofdzakelijk) voedingsproducten samen (“vlees, zuivel en leder” en “overige landbouw en voeding”, inclusief diervoeder) staan in voor 28% van de impact van onze consumptie op het landgebruik. Die cijfers omvatten niet de ganse impact van onze voedingsconsumptie op het landgebruik: de voeding geconsumeerd in de horeca en de externe catering van bedrijven en dienstverleners (ziekenhuizen, rusthuizen, scholen, etc.) vormen een belangrijk onderdeel van de productgroep “overige diensten”. De interne catering van bedrijven (bv. uit de chemische en farmaceutische industrie) zit vervat onder elke bijbehorende productgroep (bv. chemische en farmaceutische producten). Bij een volgende update van de indicator gaan we na of een opdeling van de productgroepen per type biomassastroom (bv. dierlijke voeding, niet-dierlijke voeding, hout, bio-energie…) mogelijk is.
Welke impact het (intensieve of extensieve) landgebruik heeft op de biodiversiteit hangt af van de draagkracht van het ecosysteem. In soortenrijke gebieden met veel kwetsbare soorten is de impact op de biodiversiteit heel wat hoger dan elders. De impact op het (potentiële) verlies aan soorten geeft daarom een ander beeld dan de landvoetafdruk. Rusland en de VS verdwijnen uit de top 10 en (sub)tropische landen als Madagaskar, Brazilië, Indonesië, China, Costa Rica, Chili en India treden op de voorgrond (Figuur 3, linkerkant). Begrazing voor veeteelt in Madagaskar heeft bijvoorbeeld een grote invloed op het verlies aan soorten, omdat het land heel wat soorten huisvest die nergens anders ter wereld voorkomen. Onze landvoetafdruk in Madagaskar is ongeveer tien keer kleiner dan onze landvoetafdruk in Brazilië, maar de impact op de wereldwijde soortenrijkdom is ongeveer gelijk door de unieke Malagassische natuur. Ook in andere tropische landen met een grote soortenrijkdom vertaalt onze relatief beperkte landvoetafdruk zich in een grote biodiversiteitsimpact (Papoea-Nieuw-Guinea, Indonesië, Costa Rica). Een land als Rusland verdwijnt uit de ranking voor soortenverlies, omdat het wereldwijde verlies aan soorten per eenheid landgebruik (ha grasland, akkerland of bosland) er volgens de beschikbare gegevens erg laag is. Die gegevens zijn voor Rusland echter ook heel onzeker (zie (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), Bijlage 2.1 Landgebruik).
Veeteelt wordt in de meeste landen de lokale bedrijfstak met de grootste bijdrage aan onze biodiversiteitsvoetafdruk (verlies aan soorten, Figuur 3, midden). Daarnaast komt ook bosbouw weer naar voren als sector met een grote impact in de landen van herkomst van onze grond- en hulpstoffen. In enkele Aziatische landen (o.a. Indonesië, India, Papoea-Nieuw-Guinea) speelt ook de teelt van oliehoudende gewassen (o.a. palmolie, soja) een relatief belangrijke rol.
Kijken we vanuit de productgroepen die de Vlaming consumeert (Figuur 3, rechterkant), dan zien we een vergelijkbare ranking als voorheen voor de landvoetafdruk: de grote groep van “overige diensten” staat op plaats 1, verantwoordelijk voor bijna een vierde van de impact, de twee groepen van hoofdzakelijk voedingsproducten (“vlees, zuivel en leder” en “overige landbouw en voeding”, inclusief diervoeder) samen staan in voor 30% van de impact en de “overige industriële producten” maken met 15% ook een belangrijk aandeel uit van onze impact op het verlies aan soorten. Opnieuw geldt de bemerking dat de berekende impact per productgroep enkel het biomassa-aandeel van elke productgroep omvat, en dat voeding niet alleen vervat zit in de voedingssectoren, maar ook een belangrijk onderdeel vormt van de productgroep “overige diensten”.
De landen waar onze consumptie de grootste impact heeft, blijven vrij constant over de hele periode (Figuur 5). Voor landgebruik verdwijnt Argentinië vanaf 2016 uit de top 10 en vervoegt Vlaanderen de lijst. In de grafiek voor het verlies aan soorten vervoegen Australië en Zuid-Afrika de top 10 vanaf 2015. Landen als de Filipijnen, Papoea-Nieuw-Guinea en Sri-Lanka verschijnen en verdwijnen in de ranking.
De impact van de productgroep “overige diensten” op het landgebruik en op het bijbehorende verlies aan soorten neemt gestaag toe (met respectievelijk 15% en 25%) tussen 2010 en 2016, en schommelt sterk in de tweede periode (Figuur 8). De impact van de productgroep “bouwwerken” op het landgebruik daalt tussen 2010 en 2016 met 27% en blijft vrij constant in de tweede periode. De impact van de “overige industriële producten” op het soortenverlies neemt toe met 41% in periode 1 en 13% in periode 2. In beide impactcategorieën schommelt de impact van de “overige landbouw en voeding” en stijgt de impact van de “chemische en farmaceutische producten” tussen 2015 en 2019 met respectievelijk bijna 17% en meer dan 25%. Hij kent een scherpe piek in 2018. Die piek is te wijten aan een relatief beperkte verschuiving in de herkomst van de betrokken producten: we halen in 2018 iets meer grondstoffen uit o.a. de Australische veeteeltsector. Die verschuiving vertaalt zich in een vrij grote impact op het graslandgebruik en op het bijbehorende verlies aan soorten. Mogelijk liggen droogtestress en de lokale prijsschommelingen die daarmee gepaard gaan aan de basis (zie ook opmerkingen over modelonzekerheden in het tabblad metadata). Omdat de foutenmarge op de data onbekend is, kunnen we niet spreken van significante trends.
Opgelet: de figuur toont niet de volledige productie-consumptieketen. Hij toont enkel de exporterende bedrijfstakken per land van impact en de finale productgroepen die we in Vlaanderen consumeren. Tussenliggende sectoren in dezelfde of andere landen (bv. de verwerking van soja uit Brazilië in de Nederlandse diervoederindustrie) komen niet in beeld. De impact van de bedrijfstak veeteelt en zuivel omvat ook het landgebruik nodig om het veevoer te produceren als dat op het bedrijf zelf gebeurt, niet als de grondstoffen elders worden aangekocht. Een deel van de impact van de veeteelt- en zuivelsector zit dus ook vervat in de impact van de bedrijfstakken oliehoudende gewassen (soja e.a.) en granen (maïs e.a.), die de basis vormen voor heel wat diervoeders.↩︎
Opgelet: de figuur toont niet de volledige productie-consumptieketen. Hij toont enkel de exporterende bedrijfstakken per land van impact en de finale productgroepen die we in Vlaanderen consumeren. Tussenliggende sectoren in dezelfde of andere landen (bv. de verwerking van soja uit Brazilië in de Nederlandse diervoederindustrie) komen niet in beeld. De impact van de bedrijfstak veeteelt en zuivel omvat ook het landgebruik nodig om het veevoer te produceren als dat op het bedrijf zelf gebeurt, niet als de grondstoffen elders worden aangekocht. Een deel van de impact van de veeteelt- en zuivelsector zit dus ook vervat in de impact van de bedrijfstakken oliehoudende gewassen (soja e.a.) en granen (maïs e.a.), die de basis vormen voor heel wat diervoeders.↩︎
De cijfers verschillen van de cijfers gerapporteerd in het methodologische achtergronddocument (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), omdat het economische basismodel intussen enkele correcties en aanpassingen onderging (zie tabblad metadata). Vooral de exportcijfers verschillen aanzienlijk, omdat het huidige basismodel een andere kijk op wederuitvoer reflecteert: producten die enkel verhandeld worden in Vlaanderen en er geen verdere verwerking ondergaan, zitten niet meer vervat in de impact van onze export. Dit om afstemming met de andere voetafdrukindicatoren van de Vlaamse overheid (koolstofvoetafdruk, materialenvoetafdruk) te verzekeren. Om dezelfde reden werd ook de indeling van producten en diensten in productgroepen grondig aangepast. Daarnaast verbeteren de basisdata en de methodes van dit relatief nieuwe onderzoeksdomein ook voortdurend.↩︎
Publicatiedatum: 2024-11-12T10:00:00
Zie ook (Alaerts, Stevens, en Christis 2023).
In de hele set van voetafdrukindicatoren (voetafdruk biomassagebruik, voetafdruk landgebruik en biodiversiteit, voetafdruk ontbossing en koolstofuitstoot in de tropen) kiezen we voor één methode om het verband te leggen tussen grondstofstromen en hun impact: monetaire input-outputmodellering. Een multiregionaal monetair input-outputmodel (MRIO) modelleert handelsstromen tussen verschillende bedrijfstakken (bv. veeteelt, vervaardiging van diervoeders, vleesverwerking, textiel- en lederproductie …) uit verschillende landen. Daarvoor gebruikt het tabellen die de financiële stromen van en naar die bedrijfstakken in beeld brengen. Die stromen worden verbonden met producten en diensten bestemd voor eindconsumptie (bv. X% van de output van een bedrijfstak gaat naar vleesproducten, Y% naar oliën en vetten, Z% naar chemische producten, Q% naar bouwwerken …). Ze worden ook gekoppeld aan milieu-extensietabellen die de milieu-impact per eenheid output van een bedrijfstak weergeven (bv. X ton CO2-eq of X ha akkerland per euro output). Op basis van al die informatie kan onder meer de druk en impact die de totale consumptie van een land in andere landen veroorzaakt, achterhaald worden.
Figuur 1 toont het verband tussen de begrippen die in de bespreking aan bod komen.
De Vlaamse consumptie omvat de vraag naar goederen en diensten door huishoudens, vzw’s en overheden, maar ook investeringen in vaste activa zoals woongelegenheden, infrastructuur en machines, en de veranderingen in voorraden van bedrijven. De Vlaamse export omvat alle uitvoer van intermediaire en afgewerkte producten. Goederen die louter door Vlaanderen getransporteerd worden, of in Vlaanderen verhandeld, maar niet verwerkt worden, tellen niet mee. De Vlaamse economie is de som van onze Vlaamse consumptie en onze productie voor export.
We tonen voor elke impactcategorie (hier landgebruik en verlies aan soorten):
De impact die per bedrijfstak in een land getoond wordt, omvat enkel de lokale impact van die bedrijfstak, niet de impact van de ganse voorketen. Zo omvat de impact van de Braziliaanse voedingsindustrie op het landgebruik in Brazilië (voor Vlaamse consumptie) enkel de impact van de verwerking van voeding, niet de impact van de productie van grondstoffen (groenten, granen, fruit…). De impact van de productie van de grondstoffen zit vervat onder de bedrijfstakken “productie van groenten, fruit en noten”, “productie van granen” … in Brazilië of andere landen van herkomst. Voor de bedrijfstak veeteelt en zuivel telt de productie van veevoer (gras, granen, oliehoudende gewassen…) wel mee in de impact als dat veevoer op het bedrijf zelf geproduceerd wordt.
De impact per productgroep van onze Vlaamse consumptie (of export) omvat de impact van de ganse voorketen van de producten, inclusief de land- of bosbouwactiviteiten in alle landen waar onze grondstoffen direct of indirect vandaan komen. Tabel 1 geeft een overzicht van de bedrijfstakken en de productgroepen die we gebruiken, en toont het verband tussen beide.
De impact op het landgebruik wordt in de voorgestelde indicator opgedeeld in akkerland, grasland en bosland (land voor bosbouw). De data komen uit de milieu-extensietabellen van Exiobase en EORA, en zijn gecorrigeerd op basis van productiedata uit FAOSTAT (cf. (Cabernard en Pfister 2021)). De cijfers voor Vlaanderen worden gecorrigeerd o.b.v. de landgebruiksdata uit StatBel. Niet-productieve gronden en ongebruikte graslanden en bossen zijn in de mate van het mogelijke uit de dataset gefilterd. De kwaliteit van de achterliggende data verschilt echter sterk van land tot land (zie (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), Bijlage 2.1 Landgebruik). Bossen hebben een kroonbedekking van > 10% (cf. de FAO-definitie van bos). Gebruikte bossen zijn gekoppeld aan de bosbouwsector, graslanden aan drie veeteelt- en zuivelsectoren en akkerlanden aan de negen bijbehorende akkerbouwsectoren uit Exiobase.
De methode maakt een strikt onderscheid tussen gebruik als bosland en als grasland, terwijl beide gebruiken in de praktijk vaak overlappen: in savannegebieden kan vee bv. grazen op plekken met een kroonbedekking boven de 10%.
De indicator doet geen uitspraak over hoe intensief de oppervlakte grasland en bosland gebruikt wordt. De impact van de sector veeteelt en zuivel op het landgebruik ten behoeve van de Vlaamse consumptie is bijvoorbeeld hoog in landen als China, Australië en Brazilië (Figuur 1). Dat zijn landen die beschikken over een grote oppervlakte extensief begraasd of voor veevoer gebruikt grasland. Als Vlaanderen een beperkte hoeveelheid goederen invoert uit de veeteelt of zuivelsector van een land met een zeer grote oppervlakte extensief grasland, vertaalt zich dat in een grote voetafdruk van ons (gras-)landgebruik. Of die oppervlakte grasland (zoals aangegeven in internationale statistieken) ook effectief (extensief) gebruikt wordt, is echter vaak moeilijk te achterhalen.
Voor de impact van de bosbouwsector geldt een gelijkaardige nuance (zie (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), Bijlage 2.1 Landgebruik). In landen met een grote, extensief gebruikte bosoppervlakte zoals Rusland en Congo-Kinshasa is onze (bos)landvoetafdruk hoog. Op basis van de wereldwijd beschikbare data is het onderscheid tussen bos met extensief of zonder bosbouwgebruik (houtoogst) vaak moeilijk te maken.
De impact van dat intensieve of extensieve gebruik hangt bovendien af van de draagkracht van het ecosysteem. Die draagkracht komt *niet aan bod in de indicator voor landgebruik. Hij wordt voor een deel in rekening gebracht in de indicator over het verlies aan soorten door landgebruik.
De impact van het landgebruik op de biodiversiteit wordt uitgedrukt in mondiale PDF (potentially disappeared fraction of species), een maat voor het potentieel uitsterven van soorten op wereldschaal als gevolg van ons landgebruik ((Chaudhary e.a. 2015), (Chaudhary en Kastner 2016); (Verones e.a. 2017),(Verones e.a. 2020)). De maat is gebaseerd op data uit vijf verschillende taxonomische groepen (zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en planten) en houdt rekening met de kwetsbaarheid van soorten. Ze brengt het mogelijke verlies van soorten op lange termijn in kaart als het landgebruik van het bestudeerde jaar gelijk blijft. Ze berekent het verschil tussen de huidige situatie en een natuurlijke referentiesituatie uit het verleden. Ze legt daarmee de nadruk op gebieden die in het verleden al grote biodiversiteitsverliezen leden (bv. akkers die reeds decennia of eeuwen in landbouwgebruik zijn, leggen op die plaats een hypotheek op de ontwikkeling van soortenrijkdom) en waar herstel van de natuurlijke situatie potentieel een grote biodiversiteitswinst oplevert.
Data over het potentieel wereldwijd soortenverlies per eenheid van landgebruik (akkerland met jaarlijkse of permanente gewassen, grasland, intensief of extensief bosland) komen uit de studie van (Chaudhary en Kastner 2016). Ze worden gecombineerd met de bijbehorende landoppervlaktes uit FAOSTAT. Die landoppervlaktes worden op hun beurt toegewezen aan de relevante economische sectoren uit Exiobase (cf. (Cabernard en Pfister 2021)).
De indicator focust op het biodiversiteitsverlies op wereldschaal. Op dat niveau betekent het verdwijnen van soorten en ecosystemen vaak een onherstelbaar verlies aan (genetische) informatie en functies. Het lokaal of regionaal verlies aan (niet-wereldwijd bedreigde) soorten krijgt een lager gewicht, maar kan wel een belangrijke rol spelen in lokale ecologische processen. Die lokale impact komt slechts beperkt in beeld. Taxonomische groepen zoals insecten, bacteriën en fungi, die het merendeel van de wereldwijde soortenrijkdom uitmaken, zitten niet vervat in de resultaten. Ook andere vormen van biodiversiteitsverlies, zoals veranderingen in de omvang van populaties, komen niet in beeld.
De gerapporteerde cijfers in de reeks van voetafdrukindicatoren verschillen van die uit het achtergrondrapport (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), omdat het basismodel ondertussen enkele aanpassingen en correcties onderging. De belangrijkste wijzigingen zijn:
We gebruiken recente modellen en de best beschikbare data, die in verschillende gevalstudies op hun kwaliteit en nauwkeurigheid getest zijn. Op vele schattingen zit echter een grote onzekerheid, die inherent is aan werken met multinationale databanken van diverse origine en met complexe impact-ketens. Om de set van voetafdruk-indicatoren uit het experimentele stadium te lichten, is verder onderzoek naar hun betrouwbaarheid noodzakelijk. Welk effect heeft het gebruik van een ander type input-outputmodel bijvoorbeeld op de resultaten? En wat als een ander landgebruiks- of biodiversiteitsmodel gehanteerd wordt?
De resultaten vormen een goede basis om grootteordes mee te geven en algemene verhoudingen tussen (grote groepen van) landen en sectoren af te leiden. Ze kunnen helpen om het bewustzijn rond onze externe impact te vergroten en om hotspots van impact aan te duiden voor verdere actie of onderzoek. De grote onzekerheid op de basisdata en op de modellen maakt de indicatoren niet geschikt om uitspraken te doen over de impact van meer specifieke bedrijfstakken en producten. Enkele beperkingen die eigen zijn aan (financiële) input-outputmodellering beïnvloeden de interpretatie van de resultaten, o.a.:
Elke eventuele update van de voorgestelde indicatoren moet rekening houden met de huidige vorderingen in het onderzoek en het beleid ter zake. Zo is het bijvoorbeeld van belang dat de indicatoren voor ontbossing dezelfde definitie voor bos hanteren als het beleid dat de ontbossing wil aanpakken. Op Europees en internationaal niveau wordt gezocht naar afstemming tussen verschillende mogelijke methodes en modellen. Kant-en-klare modellen die de grootste beperkingen van de modellen die we in dit rapport gebruiken, aanpakken, zijn momenteel nog niet beschikbaar. Maar verschillende internationale wetenschappelijke consortia werken hard aan verbeteringen.
De voorgestelde indicatoren vormen een eerste stap om een beter zicht te krijgen op de impact van de Vlaamse economie op de biodiversiteit in de wereld. Ze zijn nog experimenteel en vormen een basis om op verder te bouwen. Aanvullende indicatoren zijn nodig om bijvoorbeeld een gedetailleerder beeld te krijgen van belangrijke goederenstromen of om acties die ondernomen worden om onze impact aan te pakken beter op te volgen.
Broncode indicator: voetafdruk_landgebruik_land_sector.Rmd
Broncode metadata: metadata_voetafdruk_landgebruik_land_sector.Rmd