Publicatiedatum: 2024-11-19T10:00:00
INBO lanceert ‘Voetafdruk biomassagebruik - landen en sectoren’ als experimentele indicator. We ontvangen graag uw opmerkingen om de leesbaarheid en bruikbaarheid ervan te verbeteren. Suggesties zijn welkom op .
Slechts 13% van de biomassa die wereldwijd ontgonnen wordt voor Vlaamse consumptie, komt uit Vlaanderen zelf. Een belangrijk aandeel komt uit Wallonië en Brussel, uit buurlanden zoals Frankrijk en Duitsland, maar ook uit niet-EU-landen zoals Brazilië, India, China en Ethiopië. Het merendeel van de biomassa die we in Vlaanderen gebruiken, is bestemd voor onze voeding. Zowat de helft van ons biomassagebruik is toe te schrijven aan de veeteelt en zuivelproductie.
Deze fiche biedt meer details bij de indicator Voetafdruk biomassagebruik - algemeen.
Figuur 1 toont het verband tussen de begrippen die in de figuren en de bespreking aan bod komen.
De biomassavoetafdruk van onze consumptie toont hoeveel biomassagrondstoffen wereldwijd ontgonnen worden voor de producten en diensten die we in Vlaanderen consumeren. Die biomassa wordt gebruikt voor de productie van voeding, voeder, materialen, energie en chemische bestanddelen. De biomassavoetafdruk van onze export berekent op dezelfde manier de biomassa nodig voor de diensten en de producten die we in Vlaanderen verwerken en weer exporteren. De biomassavoetafdruk van onze ganse economie toont de som van het biomassagebruik voor consumptie en voor export.2 De biomassavoetafdruk van onze consumptie maakt deel uit van de materialenvoetafdruk (de versie gebaseerd op input-outputmodellering) die OVAM rapporteert.
De biomassavoetafdruk wordt hier getoond als onderdeel van een set voetafdrukindicatoren met een specifiek belang voor biodiversiteit. Ze zijn gebaseerd op hetzelfde economische basismodel (zie voetafdruk landgebruik en biodiversiteit en voetafdruk ontbossing en koolstofuitstoot in de tropen). Ze zijn bedoeld om de grootteorde van onze impact mee te geven, om algemene verhoudingen tussen (grote groepen van) landen en sectoren af te leiden en om hotspots aan te duiden voor verdere actie of onderzoek. De indicatoren zijn onderling verbonden en vullen elkaar aan: de oogst van biomassa neemt land in beslag, waarvoor vaak planten en dieren moeten wijken of hele bossen verdwijnen. De indicatoren tonen telkens andere facetten van onze impact, waarop het Vlaamse, federale en Europese beleid kunnen inspelen.
De Vlaamse economie (het geheel van onze consumptie en onze productie voor export) heeft met een gebruik van meer dan 90 miljoen ton biomassa per jaar of bijna 14 ton per inwoner per jaar een aanzienlijke impact op de ontginning van biomassa in de wereld3. Die impact is veel groter buiten onze regiogrenzen dan in Vlaanderen zelf (zie indicator voetafdruk biomassa - algemeen). In wat volgt gaan we dieper in op:
We bespreken enkel de figuren die de impact van onze Vlaamse consumptie tonen, zo’n 40% van de totale impact van onze economie. Figuren 3, 5 en 8 tonen de gegevens voor de Vlaamse export, figuren 6 en 9 die voor de hele Vlaamse economie (consumptie + export).
Slechts 13% van de biomassa die we in 2019 inzetten voor onze Vlaamse consumptie komt uit Vlaanderen (Figuur 2, linkerkant). 24 % vindt haar oorsprong in andere EU-landen (data niet getoond in de grafiek). Frankrijk, de rest van België (Wallonië en Brussel) en Duitsland staan vooraan in de ranking en nemen samen 15 % van de biomassaproductie voor hun rekening. De overige 63% van de biomassa voor Vlaamse consumptie komt uit niet-EU-landen, het merendeel uit Brazilië, India, China en Ethiopië. In vergelijking met de andere voetafdrukindicatoren uit de reeks (zie bv. voetafdruk landgebruik en biodiversiteit) bevindt een veel groter aandeel van de impact zich in Vlaanderen en buurlanden. Dat komt omdat de opbrengst per oppervlakte-eenheid in onze streken hoog is (zowel in euro als in ton, zie tabblad metadata) en de resterende unieke biodiversiteit beperkt.
De bedrijfstakken die in de landen van herkomst verantwoordelijk zijn voor de ontginning van de biomassa situeren zich vanzelfsprekend vooral in de primaire sector. Het grootste aandeel biomassa bestemd voor Vlaamse consumptie komt voort uit de veeteelt en zuivelproductie (Figuur 2, midden). Daarnaast hebben ook de overige landbouw, de teelt van groenten, fruit en noten en de bosbouw een belangrijk aandeel in de biomassavoetafdruk van onze consumptie. De impact van de bedrijfstak veeteelt en zuivel die getoond wordt in figuur 2 omvat ook de biomassa nodig om het veevoer te produceren als dat op het bedrijf zelf gebeurt, niet als de grondstoffen elders worden aangekocht. Een deel van het biomassagebruik van de veeteelt- en zuivelsector zit dus nog vervat in de biomassa van de bedrijfstakken oliehoudende gewassen (soja e.a.) en granen (maïs e.a.), die de basis vormen voor heel wat diervoeders.
Kijken we naar de impact van de producten en diensten die we in Vlaanderen consumeren op de wereldwijde ontginning van biomassa (Figuur 2, rechterkant), dan staan de twee categorieën van (hoofdzakelijk) voedingsproducten samen (“vlees, zuivel en leder” en “overige landbouw en voeding”) in voor bijna de helft van onze impact. Die cijfers omvatten niet de ganse impact van onze voedingsconsumptie op de ontginning van biomassa: de voeding geconsumeerd in de horeca en de externe catering van bedrijven en dienstverleners (ziekenhuizen, rusthuizen, scholen, etc.) vormen een belangrijk onderdeel van de productgroep “overige diensten”. De interne catering van bedrijven (bv. uit de chemische en farmaceutische industrie) zit vervat onder elke bijbehorende productgroep (bv. chemische en farmaceutische producten). De diverse groep van de “overige diensten” (o.a. horeca, catering, toerisme, afvalverwerking, waterzuivering, onderwijs… ) veroorzaakt bijna een kwart van onze impact (zie Tabel 1 voor een overzicht van de bedrijfstakken en productgroepen).
Tussen 2010 en 2019 treden beperkte verschuivingen op in de landen waar de biomassa voor onze Vlaamse consumptie vandaan komt (Figuur 4). De impact in Vlaanderen, Frankrijk en de rest van België blijft zo goed als constant, die in Brazilië neemt toe. Verder verdwijnen Pakistan, Bangladesh en Thailand in de loop der jaren uit de top 10 en schuiven de VS en Oekraïne naar boven in de ranking.
De impact van de groep overige diensten neemt gestaag toe tussen 2010 en 2016 en schommelt nadien zonder duidelijke trend (Figuur 7). De impact van de productgroep overige landbouw en voeding daalt tussen 2015 en 2019 (periode 2 in de grafiek) met 16%, die van de vlees-, zuivel- en lederproducten met 10%. De hoeveelheid biomassa ingezet voor chemische en farmaceutische producten schommelt, met een scherpe piek in 2018. Mogelijk liggen lokale prijsschommelingen aan de basis (zie ook opmerkingen over modelonzekerheden in het tabblad metadata). Om echt van significante trends te kunnen spreken, zijn een langere studieperiode en een inschatting van de onzekerheid op de modelresultaten noodzakelijk (zie tabblad metadata).
Opgelet: de figuur toont niet de volledige productieketen. Hij toont enkel de exporterende bedrijfstakken per land van impact en de finale productgroepen die we uit Vlaanderen exporteren. Tussenliggende sectoren in dezelfde of andere landen (bv. de verwerking van soja uit Brazilië in de Nederlandse diervoederindustrie) komen niet in beeld. De impact van de bedrijfstak veeteelt en zuivel omvat ook het landgebruik nodig om het veevoer te produceren als dat op het bedrijf zelf gebeurt, niet als de grondstoffen elders worden aangekocht. Een deel van de impact van de veeteelt- en zuivelsector zit dus ook vervat in de impact van de bedrijfstakken oliehoudende gewassen (soja e.a.) en granen (maïs e.a.), die de basis vormen voor heel wat diervoeders.↩︎
Opgelet: de figuur toont niet de volledige productieketen. Hij toont enkel de exporterende bedrijfstakken per land van impact en de finale productgroepen die we uit Vlaanderen exporteren. Tussenliggende sectoren in dezelfde of andere landen (bv. de verwerking van soja uit Brazilië in de Nederlandse diervoederindustrie) komen niet in beeld. De impact van de bedrijfstak veeteelt en zuivel omvat ook het landgebruik nodig om het veevoer te produceren als dat op het bedrijf zelf gebeurt, niet als de grondstoffen elders worden aangekocht. Een deel van de impact van de veeteelt- en zuivelsector zit dus ook vervat in de impact van de bedrijfstakken oliehoudende gewassen (soja e.a.) en granen (maïs e.a.), die de basis vormen voor heel wat diervoeders.↩︎
De cijfers verschillen van de cijfers gerapporteerd in het methodologische achtergronddocument (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), omdat het economische basismodel intussen enkele correcties en aanpassingen onderging (zie tabblad metadata). Vooral de exportcijfers verschillen aanzienlijk, omdat het huidige basismodel een andere kijk op wederuitvoer reflecteert: producten die enkel verhandeld worden in Vlaanderen en er geen verdere verwerking ondergaan, zitten niet meer vervat in de impact van onze export. Dit om afstemming met de andere voetafdrukindicatoren van de Vlaamse overheid (koolstofvoetafdruk, materialenvoetafdruk) te verzekeren. Om dezelfde reden werd ook de indeling van producten en diensten in productgroepen grondig aangepast. Daarnaast verbeteren de basisdata en de methodes van dit relatief nieuwe onderzoeksdomein ook voortdurend.↩︎
Publicatiedatum: 2024-11-19T10:00:00
Zie ook (Alaerts, Stevens, en Christis 2023).
In de hele set van voetafdrukindicatoren (voetafdruk biomassagebruik, voetafdruk landgebruik en biodiversiteit, voetafdruk ontbossing en koolstofuitstoot in de tropen) kiezen we voor één methode om het verband te leggen tussen grondstofstromen en hun impact: monetaire input-outputmodellering. Een multiregionaal monetair input-outputmodel (MRIO) modelleert handelsstromen tussen verschillende bedrijfstakken (bv. veeteelt, vervaardiging van diervoeders, vleesverwerking, textiel- en lederproductie …) uit verschillende landen. Daarvoor gebruikt het tabellen die de financiële stromen van en naar die bedrijfstakken in beeld brengen. Die stromen worden verbonden met producten en diensten bestemd voor eindconsumptie (bv. X% van de output van een bedrijfstak gaat naar vleesproducten, Y% naar oliën en vetten, Z% naar chemische producten, Q% naar bouwwerken …). Ze worden ook gekoppeld aan milieu-extensietabellen die de milieu-impact per eenheid output van een bedrijfstak weergeven (bv. X ton CO2-eq of X ha akkerland per euro output). Op basis van al die informatie kan onder meer de druk en impact die de totale consumptie van een land in andere landen veroorzaakt, achterhaald worden.
Figuur 1 toont het verband tussen de begrippen die in de bespreking aan bod komen.
Figuur 1: verband tussen consumptie in Vlaanderen, de ontginning van biomassa in Brazilië en de verschillende begrippen die in de bespreking aan bod komen.
De Vlaamse consumptie omvat de vraag naar goederen en diensten door huishoudens, vzw’s en overheden, maar ook investeringen in vaste activa zoals woongelegenheden, infrastructuur en machines, en de veranderingen in voorraden van bedrijven. De Vlaamse export omvat alle uitvoer van intermediaire en afgewerkte producten. Goederen die louter door Vlaanderen getransporteerd worden, of in Vlaanderen verhandeld, maar niet verwerkt worden, tellen niet mee. De Vlaamse economie is de som van onze Vlaamse consumptie en onze productie voor export.
We tonen voor elke impactcategorie (hier ontginning biomassa):
De impact die per bedrijfstak in een land getoond wordt, omvat enkel de lokale impact van die bedrijfstak, niet de impact van de ganse voorketen. Zo omvat de impact van de Braziliaanse voedingsindustrie op het landgebruik in Brazilië (voor Vlaamse consumptie) enkel de impact van de verwerking van voeding, niet de impact van de productie van grondstoffen (groenten, granen, fruit…). De impact van de productie van de grondstoffen zit vervat onder de bedrijfstakken “productie van groenten, fruit en noten”, “productie van granen” … in Brazilië of andere landen van herkomst. Voor de bedrijfstak veeteelt en zuivel telt de productie van veevoer (gras, granen, oliehoudende gewassen…) wel mee in de impact als dat veevoer op het bedrijf zelf geproduceerd wordt.
De impact per productgroep van onze Vlaamse consumptie (of export) omvat de impact van de ganse voorketen van de producten, inclusief de land- of bosbouwactiviteiten in alle landen waar onze grondstoffen direct of indirect vandaan komen. Tabel 1 geeft een overzicht van de bedrijfstakken en de productgroepen die we gebruiken, en toont het verband tussen beide.
De indicator geeft weer hoeveel biomassagrondstoffen nodig zijn om de goederen die we consumeren of exporteren te produceren. De internationale data komen uit de databank voor materiaalstromen van UNEP (IRP 2021). De Vlaamse data zijn gebaseerd op de rapporten en data van het Monitoringsysteem Duurzaam Oppervlaktedelfstoffenbeleid (MDO) en op de landbouwstatistieken (meitelling). De cijfers zijn gekoppeld aan de sectoren die deze grondstoffen voortbrengen (bv. granen aan de akkerbouw, hout aan bosbouw, enz.). De impactcategorie vormt een onderdeel van het materialengebruik dat OVAM rapporteert in de Vlaamse materialenvoetafdruk (Christis, Borms, en Vercalsteren 2021).
De gerapporteerde cijfers in de reeks van voetafdrukindicatoren verschillen van die uit het achtergrondrapport (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), omdat het basismodel ondertussen enkele aanpassingen en correcties onderging. De belangrijkste wijzigingen zijn:
We gebruiken recente modellen en de best beschikbare data, die in verschillende gevalstudies op hun kwaliteit en nauwkeurigheid getest zijn. Op vele schattingen zit echter een grote onzekerheid, die inherent is aan werken met multinationale databanken van diverse origine en met complexe impact-ketens. Om de set van voetafdruk-indicatoren uit het experimentele stadium te lichten, is verder onderzoek naar hun betrouwbaarheid noodzakelijk. Welk effect heeft het gebruik van een ander type input-outputmodel bijvoorbeeld op de resultaten? En wat als een ander landgebruiks- of biodiversiteitsmodel gehanteerd wordt?
De resultaten vormen een goede basis om grootteordes mee te geven en algemene verhoudingen tussen (grote groepen van) landen en sectoren af te leiden. Ze kunnen helpen om het bewustzijn rond onze externe impact te vergroten en om hotspots van impact aan te duiden voor verdere actie of onderzoek. De grote onzekerheid op de basisdata en op de modellen maakt de indicatoren niet geschikt om uitspraken te doen over de impact van meer specifieke bedrijfstakken en producten. Enkele beperkingen die eigen zijn aan (financiële) input-outputmodellering beïnvloeden de interpretatie van de resultaten, o.a.:
Elke eventuele update van de voorgestelde indicatoren moet rekening houden met de huidige vorderingen in het onderzoek en het beleid ter zake. Zo is het bijvoorbeeld van belang dat de indicatoren voor ontbossing dezelfde definitie voor bos hanteren als het beleid dat de ontbossing wil aanpakken. Op Europees en internationaal niveau wordt gezocht naar afstemming tussen verschillende mogelijke methodes en modellen. Kant-en-klare modellen die de grootste beperkingen van de modellen die we in dit rapport gebruiken, aanpakken, zijn momenteel nog niet beschikbaar. Maar verschillende internationale wetenschappelijke consortia werken hard aan verbeteringen.
De voorgestelde indicatoren vormen een eerste stap om een beter zicht te krijgen op de impact van de Vlaamse economie op de biodiversiteit in de wereld. Ze zijn nog experimenteel en vormen een basis om op verder te bouwen. Aanvullende indicatoren zijn nodig om bijvoorbeeld een gedetailleerder beeld te krijgen van belangrijke goederenstromen of om acties die ondernomen worden om onze impact aan te pakken beter op te volgen.
Broncode indicator: voetafdruk_biomassa_land_sector.Rmd
Broncode metadata: metadata_voetafdruk_biomassa_land_sector.Rmd