Publicatiedatum: 2024-11-19T10:00:00
INBO lanceert ‘Voetafdruk biomassagebruik - algemeen’ als experimentele indicator. We ontvangen graag uw opmerkingen om de leesbaarheid en bruikbaarheid ervan te verbeteren. Suggesties zijn welkom op .
De Vlaamse economie heeft met een gebruik van meer dan 90 miljoen ton biomassa per jaar of bijna 14 ton per inwoner per jaar een aanzienlijke impact op de ontginning van biomassa in de wereld. Die impact is veel groter buiten onze regiogrenzen dan in Vlaanderen zelf.
Om de impact te verduidelijken, zijn drie types grafieken beschikbaar. Duid aan welke grafiek getoond moet worden.
De biomassavoetafdruk van onze consumptie toont hoeveel biomassagrondstoffen wereldwijd ontgonnen worden voor de producten en diensten die we in Vlaanderen consumeren. Die biomassa wordt gebruikt voor de productie van voeding, voeder, materialen, energie en chemische bestanddelen. De biomassavoetafdruk van onze export berekent op dezelfde manier de biomassa nodig voor de diensten en de producten die we in Vlaanderen verwerken en weer exporteren. De biomassavoetafdruk van onze ganse economie toont de som van het biomassagebruik voor consumptie en voor export. De biomassavoetafdruk van onze consumptie maakt deel uit van de materialenvoetafdruk (de versie gebaseerd op input-outputmodellering) die OVAM rapporteert.
De biomassavoetafdruk wordt hier getoond als onderdeel van een set voetafdrukindicatoren met een specifiek belang voor biodiversiteit. Ze zijn gebaseerd op hetzelfde economische basismodel (zie voetafdruk landgebruik en biodiversiteit en voetafdruk ontbossing en koolstofuitstoot in de tropen). De indicatoren zijn onderling verbonden en vullen elkaar aan: de oogst van biomassa neemt land in beslag, waarvoor vaak planten en dieren moeten wijken of hele bossen verdwijnen. De indicatoren tonen telkens andere facetten van onze impact, waarop het Vlaamse, federale en Europese beleid kunnen inspelen.
De Vlaamse economie (geheel van onze consumptie en onze productie voor export) gebruikte tussen 2015 en 2019 (periode 2 in de grafiek) jaarlijks gemiddeld zo’n 91 miljoen ton biomassa, of 14 ton biomassa per inwoner (Figuur 3)1. Ongeveer 40% daarvan is gericht op onze eigen consumptie (Figuur 1), zowat 60% dient voor de producten en diensten die we in Vlaanderen verwerken en dan weer exporteren (Figuur 2). Het merendeel van die biomassa vindt haar oorsprong buiten onze regiogrenzen: bijna 90% van de biomassa die we nodig hebben om in onze eigen Vlaamse consumptie te voorzien, komt uit het buitenland. Ook meer dan drie vierde van de biomassa die we in Vlaanderen verwerken en weer exporteren, halen we uit het buitenland.
Het biomassagebruik voor Vlaamse consumptie (Figuur 1) schommelt tussen 2010 en 2016 (periode 1 in de grafiek) rond een gemiddelde van ongeveer 34 miljoen ton of 5,1 ton/inwoner. Tussen 2015 en 2019 (periode 2 in de grafiek) ligt het gemiddelde iets hoger, met 37 miljoen ton of zowat 5,6 ton/inwoner (Figuur 1). Het aandeel biomassa uit het buitenland varieert in de ganse periode van 85 tot 90%, opnieuw zonder duidelijke trend. De hoeveelheid biomassa die nodig is voor onze export (Figuur 2) fluctueert rond een gemiddelde van 54 miljoen ton of 8,2 ton/inwoner in periode 1 en 55 miljoen ton of zowat 8,3 ton/inwoner in periode 2. Ook hier varieert het aandeel biomassa uit het buitenland in de hele periode tussen 74 en 79% zonder duidelijke trend. Om echt van significante trends te kunnen spreken, zijn een langere studieperiode en een inschatting van de onzekerheid op de modelresultaten noodzakelijk (zie tabblad metadata). De jaarlijkse schommelingen zijn toe te wijzen aan verschuivingen in ons consumptie- en productiepatroon, en dan vooral in de herkomst van de grond- en hulpstoffen die we gebruiken. Voor meer details: zie indicator voetafdruk biomassagebruik - landen en sectoren.
De productie en oogst van biomassa vormen een belangrijke drukfactor voor de biodiversiteit in de wereld. Vlaanderen onderschrijft nationale en internationale afspraken inzake biodiversiteit en duurzame ontwikkeling, zoals de federale strategie duurzame ontwikkeling, de federale biodiversiteitsstrategie, het Biodiversiteitsverdrag en de Agenda 2030 van de Verenigde Naties, de Europese Green Deal en Europese Biodiversiteitsstrategie 2030. Om die afspraken na te komen, moeten we maatregelen nemen om onze voetafdruk op de biodiversiteit in het buitenland te beperken, de evolutie monitoren en daarover rapporteren. De biomassavoetafdruk vormt, samen met de andere indicatoren uit de reeks, een eerste stap om verdere beleidsacties en rapportages richting te geven.
De focus van het Vlaamse biodiversiteitsbeleid ligt momenteel op wat er zich binnen Vlaanderen afspeelt. Onze impact op de biodiversiteit in het buitenland komt nauwelijks in beeld. In het Vlaams Energie- en Klimaatplan 2021 - 2030 stelt Vlaanderen zich wel tot doel om de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie met 30% te doen afnemen tegen 2030 t.o.v. 2010. De Beleidsnota Omgeving 2019-2024 verscherpte die doelstelling tot een reductie van 75% tegen 2050. Het biomassagebruik voor Vlaamse consumptie maakt deel uit van de Vlaamse materialenvoetafdruk. Een lagere materialenvoetafdruk kan onze zelfvoorzieningsgraad opkrikken en onze impact op de biodiversiteit in het buitenland verminderen.
De toenemende globalisering van de economie, met wereldwijd verspreide productienetwerken en een consumptie die steeds verder reikt (bv. door online aankopen), maakt het almaar moeilijker om verantwoordelijkheden aan te duiden en beleidseffecten op te volgen. Veranderingen in landgebruik en biodiversiteit zijn in elk land het resultaat van een complex samenspel van processen. Internationale handel is een van de vele oorzaken en een gedeelde verantwoordelijkheid van verschillende landen.
In de eerste plaats kan Vlaanderen zich opwerpen als een pleitbezorger voor internationale actie. Want Europese en internationale afspraken zijn een noodzaak om onze impact écht te milderen. Vlaanderen kan bijvoorbeeld zelf wel beslissen om enkel nog biomassa (bv. soja en afgeleide producten) in te voeren uit regio’s die geen grote biodiversiteitsverliezen meer lijden. Maar als andere landen met een veel groter verbruik van die biomassa dat wel blijven doen, zal de Vlaamse actie nauwelijks zichtbaar zijn in de modelresultaten en op het terrein. Nationale of regionale beleidsacties kunnen ook onbedoelde neveneffecten hebben: Vlaanderen kan ervoor kiezen om enkel duurzaam geteelde biomassa in te voeren uit een specifieke regio, maar daarmee het oorspronkelijke landgebruik op die locatie doen opschuiven naar regio’s waar de biodiversiteit nog volop verdwijnt. Vlaanderen kan ook zijn eigen directe impact aanpakken, maar gelijktijdig in toenemende mate verwerkte producten invoeren (bv. vleesproducten) waarvan het risico op biodiversiteitsverlies veel minder gemakkelijk op te volgen is.
Zulke complexe wisselwerkingen zijn moeilijk te vatten in enkele indicatoren. Ze vragen meer fundamentele aanpassingen in het kennissysteem waarmee we macro-economisch beleid en internationale handel aansturen. De grootteorde van onze impact is evenwel duidelijk: met onze economische activiteiten en consumptiepatronen overschrijden we ruimschoots de draagkracht van Vlaanderen.
Om onze hoge voetafdruk aan te pakken, zijn ook op Vlaams niveau nog bijkomende acties en een meer doorgedreven coördinatie van bestaande initiatieven mogelijk. Bestaande instrumenten zoals de Vlaamse Eiwitstrategie, de landbouw- en boswetgeving, het circulaire economiebeleid, het beleid rond duurzame overheidsopdrachten… zijn mee bepalend voor onze impact in de wereld en kunnen dus ook helpen om die impact te verbeteren.
De cijfers verschillen van de cijfers gerapporteerd in het methodologische achtergronddocument (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), omdat het economische basismodel intussen enkele correcties en aanpassingen onderging (zie tabblad metadata). Vooral de exportcijfers verschillen aanzienlijk, omdat het huidige basismodel een andere kijk op wederuitvoer reflecteert: producten die enkel verhandeld worden in Vlaanderen en er geen verdere verwerking ondergaan, zitten niet meer vervat in de impact van onze export. Dit om afstemming met de andere voetafdrukindicatoren van de Vlaamse overheid (koolstofvoetafdruk, materialenvoetafdruk) te verzekeren. Om dezelfde reden werd ook de indeling van producten en diensten in productgroepen grondig aangepast. Daarnaast verbeteren de basisdata en de methodes van dit relatief nieuwe onderzoeksdomein ook voortdurend.↩︎
Publicatiedatum: 2024-11-19T10:00:00
Zie ook (Alaerts, Stevens, en Christis 2023).
In de hele set van voetafdrukindicatoren (voetafdruk biomassagebruik, voetafdruk landgebruik en biodiversiteit, voetafdruk ontbossing en koolstofuitstoot in de tropen) kiezen we voor één methode om het verband te leggen tussen grondstofstromen en hun impact: monetaire input-outputmodellering. Een multiregionaal monetair input-outputmodel (MRIO) modelleert handelsstromen tussen verschillende bedrijfstakken (bv. veeteelt, vervaardiging van diervoeders, vleesverwerking, textiel- en lederproductie …) uit verschillende landen. Daarvoor gebruikt het tabellen die de financiële stromen van en naar die bedrijfstakken in beeld brengen. Die stromen worden verbonden met producten en diensten bestemd voor eindconsumptie (bv. X% van de output van een bedrijfstak gaat naar vleesproducten, Y% naar oliën en vetten, Z% naar chemische producten, Q% naar bouwwerken …). Ze worden ook gekoppeld aan milieu-extensietabellen die de milieu-impact per eenheid output van een bedrijfstak weergeven (bv. X ton CO2-eq of X ha akkerland per euro output). Op basis van al die informatie kan onder meer de druk en impact die de totale consumptie van een land in andere landen veroorzaakt, achterhaald worden.
De Vlaamse consumptie omvat de vraag naar goederen en diensten door huishoudens, vzw’s en overheden, maar ook investeringen in vaste activa zoals woongelegenheden, infrastructuur en machines, en de veranderingen in voorraden van bedrijven. De Vlaamse export omvat alle uitvoer van intermediaire en afgewerkte producten. Goederen die louter door Vlaanderen getransporteerd worden, of in Vlaanderen verhandeld, maar niet verwerkt worden, tellen niet mee. De Vlaamse economie is de som van onze Vlaamse consumptie en onze productie voor export.
De impact die onze Vlaamse consumptie, export of economie teweegbrengt, omvat de impact van de ganse voorketen van de producten en diensten die we consumeren en/of produceren voor export, inclusief de land- of bosbouwactiviteiten in alle landen waar onze grondstoffen direct of indirect vandaan komen.
De indicator geeft weer hoeveel biomassagrondstoffen nodig zijn om de goederen die we consumeren of exporteren te produceren. De internationale data komen uit de databank voor materiaalstromen van UNEP (IRP 2021). De Vlaamse data zijn gebaseerd op de rapporten en data van het Monitoringsysteem Duurzaam Oppervlaktedelfstoffenbeleid (MDO) en op de landbouwstatistieken (meitelling). De cijfers zijn gekoppeld aan de sectoren die deze grondstoffen voortbrengen (bv. granen aan de akkerbouw, hout aan bosbouw, enz.). De impactcategorie vormt een onderdeel van het materialengebruik dat OVAM rapporteert in de Vlaamse materialenvoetafdruk (Christis, Borms, en Vercalsteren 2021).
De gerapporteerde cijfers in de reeks van voetafdrukindicatoren verschillen van die uit het achtergrondrapport (Alaerts, Stevens, en Christis 2023), omdat het basismodel ondertussen enkele aanpassingen en correcties onderging. De belangrijkste wijzigingen zijn:
We gebruiken recente modellen en de best beschikbare data, die in verschillende gevalstudies op hun kwaliteit en nauwkeurigheid getest zijn. Op vele schattingen zit echter een grote onzekerheid, die inherent is aan werken met multinationale databanken van diverse origine en met complexe impact-ketens. Om de set van voetafdruk-indicatoren uit het experimentele stadium te lichten, is verder onderzoek naar hun betrouwbaarheid noodzakelijk. Welk effect heeft het gebruik van een ander type input-outputmodel bijvoorbeeld op de resultaten? En wat als een ander landgebruiks- of biodiversiteitsmodel gehanteerd wordt?
De resultaten vormen een goede basis om grootteordes mee te geven en algemene verhoudingen tussen (grote groepen van) landen en sectoren af te leiden. Ze kunnen helpen om het bewustzijn rond onze externe impact te vergroten en om hotspots van impact aan te duiden voor verdere actie of onderzoek. De grote onzekerheid op de basisdata en op de modellen maakt de indicatoren niet geschikt om uitspraken te doen over de impact van meer specifieke bedrijfstakken en producten. Enkele beperkingen die eigen zijn aan (financiële) input-outputmodellering beïnvloeden de interpretatie van de resultaten, o.a.:
Elke eventuele update van de voorgestelde indicatoren moet rekening houden met de huidige vorderingen in het onderzoek en het beleid ter zake. Zo is het bijvoorbeeld van belang dat de indicatoren voor ontbossing dezelfde definitie voor bos hanteren als het beleid dat de ontbossing wil aanpakken. Op Europees en internationaal niveau wordt gezocht naar afstemming tussen verschillende mogelijke methodes en modellen. Kant-en-klare modellen die de grootste beperkingen van de modellen die we in dit rapport gebruiken, aanpakken, zijn momenteel nog niet beschikbaar. Maar verschillende internationale wetenschappelijke consortia werken hard aan verbeteringen.
De voorgestelde indicatoren vormen een eerste stap om een beter zicht te krijgen op de impact van de Vlaamse economie op de biodiversiteit in de wereld. Ze zijn nog experimenteel en vormen een basis om op verder te bouwen. Aanvullende indicatoren zijn nodig om bijvoorbeeld een gedetailleerder beeld te krijgen van belangrijke goederenstromen of om acties die ondernomen worden om onze impact aan te pakken beter op te volgen.
Broncode indicator: voetafdruk_biomassa_algemeen.Rmd
Broncode metadata: metadata_voetafdruk_biomassa_algemeen.Rmd
Beschrijving | Gegevens | Metadata |
---|---|---|
voetafdruk_totaal | voetafdruk_totaal.csv | voetafdruk_totaal.yml |