Gedaan met laden. U bevindt zich op: EPB en EPC: berekend en werkelijk energiegebruik

EPB en EPC: berekend en werkelijk energiegebruik

Op een EPC voor een woning, appartement of kleine niet-residentiële eenheid staat een energielabel dat gebaseerd is op de energiescore. Bijvoorbeeld een eengezinswoning met een EPC-label C met energiescore 278 kWh/(m² jaar).

Vaak wordt deze energiescore met het werkelijke energiegebruik aan de gas- en elektriciteitsmeter vergeleken. Maar dan stelt men vast dat in realiteit veel minder gebruikt werd dan de 278 kWh/(m² jaar). Hoe kan dat? 

Werkelijk energiegebruik is niet eenvoudig te voorspellen

Het VEKA liet in 2021 door de Universiteit Gent een studie(PDF bestand opent in nieuw venster) uitvoeren naar het verschil tussen berekend en werkelijk energiegebruik in de Vlaamse eengezinswoningen. Daaruit is gebleken dat er in Vlaanderen, net zoals in vele andere lidstaten, een kloof bestaat tussen het berekende en werkelijke energieverbruik.

Er werd ook onderzocht hoe goed statistische modellen het werkelijk energiegebruik kunnen voorspellen op basis van de woningkenmerken (grootte, isolatiegraad, type verwarmingstoestel, …) en de grootte van het huishouden.

De verklarende kracht van de lineaire regressiemodellen is relatief goed, zeker vergeleken met soortgelijke andere studies, maar de onzekerheid op een individuele voorspelling is nog steeds groot. De woningkenmerken en de grootte van het huishouden zijn belangrijk om het energieverbruik in te schatten, maar de realiteit is zo complex en er spelen zoveel verschillende, vaak onbekende parameters mee, dat een individuele voorspelling nog steeds heel sterk kan afwijken van het werkelijke energieverbruik.

Werkelijk energiegebruik is niet hetzelfde als het berekende energiegebruik op het EPC-attest

Het werkelijk energiegebruik kan niet zomaar één-op-één vergeleken worden met het berekende verbruik op het EPC. Het berekend energiegebruik van het EPC is een theoretisch getal. Het EPC-label moet de isolatiekwaliteit en energie-efficiëntie van de woning omschrijven en moet daarom onafhankelijk zijn van het werkelijke gebruikersgedrag. De EPC-berekening doet daarom - net als in alle andere Europese lidstaten - aannames rond het gebruik van de woning. Deze aannames zijn voor alle woningen dezelfde. Enkel op die manier kunnen EPC-labels vergeleken worden. Het EPC-label omschrijft dus de ‘hardware’, los van de bewoners.

Een belangrijke aanname in de EPC- en EPB-berekening is dat in elke woning hetzelfde comfort heerst, namelijk continu de volledige woning verwarmen tot 18°C en volgens de regels ventileren. Dit is te vergelijken met het comfort in nieuwbouwwoningen. In realiteit, en zeker in slecht geïsoleerde woningen, is het comfort lager en dus ook het werkelijke energiegebruik lager (zie hieronder). De meerwaarde van de theoretische berekening is dat ze duidelijk aantoont hoeveel energie zou nodig zijn om het nieuwbouw-comfort te verkrijgen: in woningen met een slecht energielabel (E en F) F-woningen is dat zeer veel energie, in woningen met een A-label veel minder.

Bijkomend is de energiescore een ‘primair’ berekend energiegebruik. De term primair betekent dat er rekening gehouden wordt met het feit dat 1 kWh elektriciteit aan de meter in werkelijkheid 2,5 kWh energie heeft gevraagd (rendementsverliezen in elektriciteitscentrale, transportverliezen tussen centrale en woning, ...). Elektriciteitsverbruik wordt in EPC dus vermenigvuldigd met een factor 2,5.

Werkelijk energiegebruik is vaak lager dan het berekende verbruik op het EPC-attest

Uit de studie van Universiteit Gent blijkt dat de werkelijke energieverbruiken lager zijn dan de berekende energiegebruiken, net zoals in vele andere lidstaten. Hieronder een figuur uit deze studie met de jaarlijkse gasgebruiken in kWh per m² vloeroppervlakte van woningen die gas gebruiken voor zowel ruimteverwarming als sanitair warm water.

Merk op dat de schaal van de Y-as verschillend is voor beide figuren. De redenen voor de afwijkingen zijn:

  • Aanname comfort: EPB en EPC veronderstellen continu 18°C in de volledige woning en adequaat ventileren. In realiteit is de comfortgraad lager, zeker bij woningen gebouwd voor 2006. Dit heeft een grote impact op het werkelijke energiegebruik.

  • Luchtdichtheid: Is er geen meting van de luchtdichtheid gedaan, dan wordt bij EPB en EPC een zeer slechte luchtdichtheid verondersteld, met veel theoretische energieverliezen tot gevolg. In realiteit is de luchtdichtheid vaak (veel) beter.

  • Onvolledige informatie: zeker bij EPC-attesten is vaak niet geweten, of kan niet bewezen worden, dat er effectief isolatie aanwezig is. De EPC-berekening maakt dan een eerder conservatieve aanname op basis van bouwjaar en overschat zo het energiegebruik.

  • Invloed zonnepanelen: zonnepanelen die elektriciteit produceren, hebben een positieve impact op het berekend verbruik en leiden tot betere E-peilen en EPC-labels. Ze hebben echter geen impact op het gasverbruik. In bovenstaande figuren is er geen onderscheid tussen woningen met en zonder zonnepanelen.

Waarom geen EPC op basis van werkelijk energiegebruik?

Als de afwijkingen zo groot zijn, waarom wordt er dan niet overgeschakeld naar werkelijke energieverbruik om het EPC-attest op te baseren? Hoewel dit correcter lijkt dan een berekening, heeft dit heel wat nadelen.

De belangrijkste nadelen zijn dat:

  • het dan onmogelijk wordt om woningen te vergelijken
  • dat het geen informatie geeft over hoe klaar de woning is voor de toekomst.

Het EPC-label moet de ‘hardware’ van de woning weergeven, los van de bewoners. Enkel zo kunnen woningen met elkaar vergeleken worden. Bij gemeten energieverbruik is het onmogelijk te weten wat het effect is van de bewoners en wat het effect is van de woning. Een gemeten energieverbruik kan laag zijn omdat een gezin van 4 woont in een goed geïsoleerde woning of omdat de woning slecht geïsoleerd is terwijl de enige bewoner zeer weinig thuis is en enkel de leefruimte verwarmt. De informatieve waarde van gemeten energieverbruik is daarom beperkt en vergelijken met andere woningen is zeer moeilijk.

Een gemeten energieverbruik kan laag zijn omdat een gezin van 4 woont in een goed geïsoleerde woning of omdat de woning slecht geïsoleerd is terwijl de enige bewoner zeer weinig thuis is en enkel de leefruimte verwarmt.

Een laag gemeten energieverbruik wil eveneens niet zeggen dat de woning klaar is voor de toekomst. In een slecht geïsoleerde woning slechts een paar ruimtes verwarmen met een gaskachel is geen toekomstbestendige aanpak. Energetische maatregelen zijn sowieso nodig. Is het niet om de energiefactuur te doen dalen, dan wel om het comfort te verhogen en op termijn de plaatsing van een warmtepomp mogelijk te maken. Enkel zo kunnen grote stappen gezet worden naar een fossielvrij woningenpark.

De bedoeling van de energielabels is het stimuleren tot het uitvoeren van energetische werken. Deze energetische werken zullen niet alleen het EPC-label, maar uiteraard ook de werkelijke energieprestatie verbeteren en zullen het mogelijk maken om de woning met bijvoorbeeld lage temperatuurverwarming te verwarmen. Pas dan komt de warmtepomp in beeld als economisch interessant alternatief voor de ketels op fossiele brandstoffen zoals gas en stookolie. Willen we de energietransitie mogelijk maken, dan is een omschakeling naar warmtepompen absoluut noodzakelijk. Huizen moeten dus geïsoleerd worden, zodat de warmtepompen kunnen geplaatst worden. Dat geeft het EPC-label sowieso weer.

Samenvattend 

Om woningen correct met elkaar te kunnen vergelijken, is het belangrijk om enkel naar de ‘hardware’ van de woning te kijken. Het gaat dan om de isolatiegraad, de gebruikte materialen, maar ook om bezonning, oriëntatie, enz. Het gaat dus niet om het aantal bewoners en hun energiegebruik. Iemand die alleen woont in een slecht geïsoleerde woning kan minder energie gebruiken dan een groot gezin in een goed geïsoleerde woning. De bedoeling van het EPC is net om woningen zelf met elkaar te kunnen vergelijken en niet het gebruikersgedrag.