Veelgestelde vragen rond ontgassen/ventileren van tankschepen binnenvaart
Wanneer een binnenvaart tankschip vloeibare lading met vluchtige producten heeft gelost, dan blijven er in de tanks nog dampen aanwezig. Internationaal zijn er verschillende regels van kracht over het ‘ontgassen’ en ‘ventileren’ van die gasvormige restanten van vloeibare lading.
Algemeen
Er is heel veel verwarring rond die begrippen omdat er in de verschillende internationale regels verschillende definities worden gebruikt. In alle vragen en antwoorden die volgen, worden de definities zoals in het CDNI gebruikt:
- Ontgassen: het verwijderen van dampen overeenkomstig Aanhangsel IIIa uit een ladingtank bij een ontvangstinrichting door gebruik te maken van hiervoor geschikte procedures en technieken.
- Ventileren: de rechtstreekse afgifte van dampen uit de ladingtank aan de atmosfeer.
In de ADN-regelgeving gebruikt men andere definities.
Het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI(opent in nieuw venster)) is op 1 november 2009 van kracht geworden in België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Zwitserland.
Dat verdrag werd recent uitgebreid met bepalingen die de uitstoot verbieden in de atmosfeer van schadelijke dampen van bepaalde vloeibare lading van binnenschepen. Dat geldt voor een lijst van producten en komt verder op deze webpagina aan bod.
In het kader van ontgassen en ventileren van binnenvaarttankschepen zijn naast het CDNI volgende wetgevingen van belang:
Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN)(PDF bestand opent in nieuw venster): geeft voorschriften met betrekking tot de veiligheid ten aanzien van het schip en haar bemanning.
Benzine-richtlijnen:
Richtlijn 94/63/EG(opent in nieuw venster): de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations.
Richtlijn 2009/126/EG(opent in nieuw venster): Inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations.
Havenpolitieverordening en zijn onderrichtingen: extra regels die van toepassing zijn in de havens.
VLAREM(opent in nieuw venster): Vlaamse milieuwetgeving die milieuregels bevat voor onder andere opslagtanks en de verlading van producten van wal naar opslagtank en omgekeerd.
Tijdens het uitvoeren van ontgassing- en ventilatie-activiteiten geldt altijd alle bovenvermelde wetgeving.
Volgens het CDNI mag voor een bepaalde lijst van stoffen vanaf 1 oktober 2024 nergens in Vlaanderen geventileerd worden als de concentratie in de ladingtank hoger ligt dan de AVFL-waarde.
Dat geldt voor een bepaalde lijst van goederen (UN-nummers) zoals bepaald in aanhangsel IIIa van het CDNI (de drie tabellen van de uitvoeringsregeling(opent in nieuw venster)).
De AVFL is gedefinieerd als de dampconcentratie in de ladingtank waaronder het vrijkomen van de dampen volgens het CDNI in de atmosfeer toelaatbaar is. Die waarde is gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens (LEL, Lower Explosion Limit).
Hou er rekening mee dat dat niet betekent dat u eens beneden de AVFL-waarde overal mag ventileren.
Het ventilatieverbod geldt voor een bepaalde lijst van goederen.
Er zijn drie tabellen:
- Tabel I geldt vanaf 1 oktober 2024
- Tabel II geldt vanaf 1 oktober 2026 (in Nederland al op 1 oktober 2024).
- Tabel III zal van kracht worden op een nog te bepalen moment.
UN-Nummer | Goederennaam | AVFL (vol.- %) | Opmerkingen |
UN 1114 | Benzeen | 0,12 | De AVFL wordt gelijkgesteld aan die van benzeen. |
UN 1203 | Benzine of motorbrandstof | 0,14 | De AVFL wordt gelijkgesteld aan die van benzine |
UN 1268 | Aardoliedestillaten, aardolieproducten, N.E.G. | - | De AVFL (gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens) moet worden meegedeeld door de verlader aangezien de LEL afhankelijk is van de samenstelling van het mengsel. |
UN 3475 | Ethanol en benzine, mengsel van ethanol en motorbrandstof, mengsel met meer dan 10% ethanol | 0,14 | De AVFL wordt gelijkgesteld aan die van benzine |
UN-Nummer | Goederennaam | AVFL (vol.- %) | Opmerkingen |
UN 1267 | Ruwe aardolie (met meer dan 10% benzeen) | 0,12 | De AVFL wordt gelijkgesteld aan die van benzeen. |
UN 1993 | Ontvlambare vloeistof, N.E.G met meer dan 10% benzeen | 0,12 | De AVFL wordt gelijkgesteld aan die van benzeen. |
UN 3295 | Koolwaterstoffen, vloeibaar, N.E.G., met meer dan 10% benzeen | 0,12 | De AVFL wordt gelijkgesteld aan die van benzeen. |
UN-Nummer | Goederennaam | AVFL (vol.- %) | Opmerkingen |
UN 1090 | Aceton | 0,26 |
|
UN 1145 | Cyclohexaan | 0,10 |
|
UN 1170 | Ethanol (ethylalcohol) of ethanol, oplossing (ethylalcohol, oplossing), waterige oplossing met meer dan 70 volumeprocent alcohol | 0,31 |
|
UN 1179 | Ethyl-tert-butylether | 0,16 |
|
UN 1216 | Isooctenen | 0,08 |
|
UN 1230 | Methanol | 0,6 |
|
UN 1267 | Ruwe aardolie (met minder dan 10% benzeen) | 0,12 | De AVFL wordt gelijkgesteld aan die van benzeen. |
UN 1993 | Ontvlambare vloeistof, N.E.G., met minder dan 10% benzeen | - | De AVFL (gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens) moet worden meegedeeld door de verlader aangezien de LEL afhankelijk is van de samenstelling van het mengsel. |
UN 2398 | Methyl-tert-butylether | 0,16 |
|
UN 3257 | Verwarmde vloeistof, N.E.G., bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan 100 °C en lager dan haar vlampunt (met inbegrip van gesmolten metaal, gesmolten zout, enz.) | - | De AVFL (gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens) moet worden meegedeeld door de verlader aangezien de LEL afhankelijk is van de samenstelling van het mengsel. |
UN 3295 | Koolwaterstoffen, vloeibaar, N.E.G., met minder dan 10% benzeen | - | De AVFL (gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens) moet worden meegedeeld door de verlader aangezien de LEL afhankelijk is van de samenstelling van het mengsel. |
9001 | Stoffen met een vlampunt van meer dan 60 °C, die binnen een grenswaarde van 15 K onder het vlampunt verwarmd of stoffen met vp > 60 °C, binnen minder dan 15 K onder het vp, ter vervoer worden aangeboden of vervoerd worden | - | De AVFL (gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens) moet worden meegedeeld door de verlader aangezien de LEL afhankelijk is van de samenstelling van het mengsel. Aanwijzing: 9001 en 9003 zijn geen UN-nummers overeenkomstig de modelvoorschriften. Het zijn zogenaamde stofnummers, die uitsluitend met het oog op het ADN en de tankvaart werden ingevoerd. |
9003 | Stoffen met een vlampunt van meer dan 60 °C en ten hoogste 100 °C of stoffen met 60 °C < vp ≤ 100 °C, die niet in andere klassen of in klasse 9 ingedeeld kunnen worden | - | De AVFL (gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens) moet worden meegedeeld door de verlader aangezien de LEL afhankelijk is van de samenstelling van het mengsel. Aanwijzing: 9001 en 9003 zijn geen UN-nummers overeenkomstig de modelvoorschriften. Het zijn zogenaamde stofnummers, die uitsluitend met het oog op het ADN en de tankvaart werden ingevoerd. |
Neen. Naast het CDNI bestaan er nog andere regels die u moet naleven.
Zo stelt het ADN dat er omwille van veiligheidsredenen geen restdampen van gevaarlijke producten mogen vrijkomen in de buurt van bruggen, sluizen of dichtbevolkte gebieden. Dat geldt voor een hele reeks van producten zoals bepaald in het ADN, waaronder ook alle producten die in tabel I, tabel II en tabel III van het CDNI zijn opgenomen.
Momenteel wordt gewerkt aan een toelating voor het ventileren in de havens voor een beperkte groep van producten zodat niet steeds locaties moeten opgezocht worden die verwijderd zijn van bruggen, sluizen of dichtbevolkte gebieden.
Daarnaast is er de Europese benzinerichtlijn die stelt dat er geen restdampen van benzine in de atmosfeer mogen terecht komen vanuit een ladingtank, tenzij er door de lidstaat zones zijn aangeduid waar dit wel mag.
Aangezien er in Vlaanderen geen zones zijn aangeduid, geldt er voor benzine een algemeen ventilatieverbod, zelfs als u voldoet aan de AVFL-waarde .
In de havens geldt een totaalverbod om gassen en/of dampen in de atmosfeer te brengen die hinderlijk kunnen zijn voor de omgeving. Hierdoor is er een algemeen ventilatieverbod van kracht. Ontgassingen kunnen enkel plaatsvinden aan locaties en met installaties die daartoe zijn uitgerust en vergund. In de haven van Antwerpen en Brugge geldt er nog bijkomende registratie of erkenningsplicht en moeten alle ontgassingsoperaties voorafgaand gemeld worden.
In samenwerking met de bevoegde milieuadministraties onderzochten de havens een toelatingsbeleid betreffende het ventileren van dampen uit ladingstanks na ontgassing en onder gecontroleerde en voorafgaande bestudeerde omstandigheden. Zodra dat beleid uitgewerkt is, zal het verschijnen op deze website.
Voor de voorwaarden die van kracht zijn rond ontgassen en ventileren van dampen uit landingstanks in havens, wordt verwezen naar de havenpolitieverordening en zijn onderrichtingen van POAB(opent in nieuw venster) en North Sea Port(opent in nieuw venster).
In Vlaanderen geldt er net zoals in alle andere Europese landen het ADN. Het ADN stelt dat er geen schadelijke dampen mogen vrijkomen in de buurt van bruggen, sluizen en dichtbevolkte gebieden voor een lijst van producten die in het ADN bepaald is.
Daarbij komt nu ook het CDNI, dat bepaalt dat voor een bepaalde lijst van producten die ook onder ADN vallen, er nergens mag geventileerd worden boven AVFL, ook al bent u verwijderd van bruggen, sluizen en dichtbevolkte gebieden.
Dat zijn transporten waarbij tijdens opeenvolgende reizen in het laadruim of de ladingtank van het schip aantoonbaar een lading, waarvan het transport geen voorafgaand wassen van het laadruim of de ladingtank vereist, wordt vervoerd. Dat aantoonbaar bewijs hoeft niet aan een bepaalde vorm te voldoen. Het kan gaan om een e-mail waarin de verenigbaarheid wordt bevestigd door de volgende verlader of een kopie van de volgende vervoersovereenkomst dat dit duidelijk aantoont. Het mag in geen geval enkel een beslissing zijn van de schipper zelf.
Neen. Er geldt een ventilatieverbod, geen ontgassingsverplichting. Als de volgende lading compatibel is met de vervolglading zal noch ventileren, noch ontgassen nodig zijn. De restdampen moeten dan wel opgevangen worden door de belader.
De verplichtingen voor het reinigen, wassen van de ladingtanks en de financiering van de kosten zijn vastgelegd in Deel B van het CDNI, artikel 7.06. Bij vloeibare lading draagt de verlader de kosten van het nalossen, net als die bij wassen en ontgassen van de ladingtanks, waaronder eventuele kosten voor wachttijden en omwegen.
Soms is het mogelijk dat na ontgassing de concentratie in de tank opnieuw begint te stijgen. Een mogelijke oorzaak is dat er toch nog wat product aanwezig was in de tank die na ontgassing verder verdampt. Doordat het CDNI een verbod oplegt voor ventileren boven AVFL-concentratie moet u in zo’n geval weer naar de ontgasinstallatie gaan. Om te voorkomen dat dit voorvalt is een toelatingsbeleid onderzocht voor het ventileren van dampen uit ladingstanks, na ontgassing en onder gecontroleerde en voorafgaande bestudeerde omstandigheden, in de havens. Op die manier kan de concentratie na ontgassing onder de AVFL gehouden worden.
Ontgassingsinstallaties
Een ontvangstinrichting of een ontgassinginstallatie is een vaste of mobiele installatie die ontworpen is voor het ontvangen en behandelen van gasvormige restanten van vloeibare lading.
Zulke installaties hebben een vergunning nodig die door de overheid wordt toegekend.
Ontdek de lijst en contactgegevens van de vergunde installaties.(PDF bestand opent in nieuw venster)
Neen. De ontgassingsinstallatie zal ervoor moeten zorgen dat de concentratie in de tank tot beneden de AVFL-waarde zakt. Maar na ontgassen zitten er nog altijd restdampen in de tank en geldt de ADN-regelgeving die het ventileren van dampen verbiedt nabij bruggen, sluizen en dichtbevolkte gebieden.
Een ontvangstinrichting moet over een omgevingsvergunning beschikken en moet de algemene en sectorale voorwaarden van de VLAREM-regelgeving en bijzondere voorwaarden naleven die in de vergunning zijn opgenomen.
Daarnaast moet de exploitant ook de losverklaring invullen hetzij deel 3 voor waswaters, hetzij deel 4 voor dampen.
Naast de certificatie ervan is het bedienen van een ontgassingsinstallatie zeer complex. Een zeer goede technische kennis is vereist.
In Vlaanderen moet een vergunningsplichtige installatie, ook al is deze mobiel of verplaatsbaar, op elke locatie waar ze ingezet wordt over een conforme omgevingsvergunning beschikken. Ook ontgassingsinstallaties op schepen of pontons die (tijdelijk) geïmmobiliseerd zijn, aan de kade of elders in de waterloop, vallen onder die vergunningsplicht. Daarnaast is ontgassen tijdens het varen sowieso verboden.
Overslaginstallaties
Overslaginstallaties zoals tankterminals, chemische bedrijven of raffinaderijen beschikken over een omgevingsvergunning. Ze moeten daardoor alle regels volgen die in de VLAREM-wetgeving zijn opgenomen. In de vergunning van die bedrijven kunnen nog aanvullende voorwaarden opgenomen zijn. De vergunningsplicht voor overslaginstallaties die hun infrastructuur willen aanbieden voor het ontgassen van schepen is ook beschreven in het volgende document: Wetgeving ontgassingsinstallaties schepen(opent in nieuw venster)
Uit het CDNI:
Het voorleggen van een losverklaring én invullen van deel 1, indien de ladingontvanger of verlader gebruik maakt van een overslaginstallatie.
Indien nodig het waswater/dampen zelf overnemen of een ontvangstinrichting toewijzen voor het in ontvangst nemen van scheepsafval of dampen.
De rechten en verplichtingen van de verlader of de ladingontvanger, uit de artikels 7.01, eerste lid, art. 7.03, art. 7.04 en art. 7.05 van het CDNI, gaan over op de exploitant van de overslaginstallatie indien de verlader of de ladingontvanger bij het laden of het lossen van het schip gebruik maakt van een overslaginstallatie. Met betrekking tot de kosten bedoeld in artikel 7.06 geldt dit slechts voor de verwijdering en inname van de overslagresten.
De exploitant van de overslaginstallatie is verplicht de restlading in ontvangst te nemen.
Losverklaring
De losverklaring (digitaal of op papier) wordt ter beschikking gesteld door de ladingontvanger/overslaginstallatie. Zij vullen deel 1 in, voorzien van een handtekening, datum en stempel van de firma. De schipper vult op diezelfde losverklaring deel 2 a) in, bij vertrek bij de overslaginstallatie. Deel 2 b) moet ook ingevuld worden door de schipper, indien van toepassing. Deel 3 van de losverklaring is bestemd voor de externe ontvangstinstallatie voor de afgifte en inname van het waswater, indien van toepassing.
Sinds 1 juli 2024 geldt een nieuw model ‘2023’ van de losverklaring voor de tankvaart. Dat model is gewijzigd zodat de ladingontvanger/overslaginstallatie ook de ontgassing kunnen registreren of doorverwijzen naar een externe ontvangstsinrichting voor de afgifte en inname van de dampen (Nieuw: deel 4 van de losverklaring). Deel 2 werd aangevuld met de mogelijkheid (2b) om – in het kader van wassen tijdens de vaart – het ontstane waswater correct te registreren.
Er moet gebruik gemaakt worden van het officiële CDNI-model van het document, dat in 3 talen beschikbaar is: Nederlands, Frans of Duits. Er bestaat een Engelse versie, maar die is louter informatief.
Een eigen sjabloon voor een bedrijf is geen enkel probleem op voorwaarde dat er voor het overige niets wijzigt aan het meest recente model van losverklaring, m.a.w. ergens een bedrijfsnaam vermelden in de hoofding doet geen afbreuk aan het model. Zolang de eigen inbreng minimaal is, levert dat geen probleem op voor de toezichthoudende diensten.
Het CDNI bevat geen definitie van lading. Lading is te begrijpen als wat aan boord geladen is én wat u op het CDNI-model van losverklaring moet invullen in Deel 1 bij punt 2:
- …………………….. ☐ ton / ☐ m3 …………………………………………………………………………………………………….. gelost.
(Hoeveelheid) (Goederensoort en -nummer volgens Aanhangsel III en UN-nummer*)
In overeenstemming met de losverklaring moet de benaming van de lading ingevuld worden als de ‘Goederensoort’ en het ’Goederennummer (NSTR = goederennaamlijst voor de vervoersstatistiek, in dit geval kan dat 3303 zijn.)’ volgens Aanhangsel III van het CDNI (behorende bij de uitvoeringsregeling). Het UN-nummer is enkel verplicht als er sprake is van een lading of goederensoort volgens tabel I, II of III van aanhangsel IIIa.
In het kader van eenheidstransporten (geen voorafgaande reiniging of niet nalenzen) of verenigbare transporten (geen voorafgaand wassen) zijn de verladers het beste geplaatst om daarover te oordelen. De schipper moet dat (eenheids-/verenigbaar transport) wel telkens schriftelijk aantonen conform artikel 7.04, 3de lid onderdeel a of b, zie ook vak 6a en 6b op de losverklaring.
UN3295 komt voor in tabel II en III betreffende het CDNI-ventilatieverbod. In geval van lading moet die UN-code vermeld worden op de losverklaring. Het onderscheid tussen met meer en minder dan 10% benzeen wordt (nog) niet gevraagd. Er moet niet opgesplitst worden per product.
De vervoersdocumenten zijn heel belangrijk. Die zijn en blijven de bron voor de overslaginstallaties om de schoonmaak (incl. ontgassing) te organiseren.
Vervoersdocumenten
U moet niet twee keer hetzelfde aangeven in het vervoersdocument. Dat geldt ook voor de naam naast het NSTR-nummer. Vaak maakt die al deel uit van de juiste vervoersnaam.
De reiniging maakt geen verplicht onderdeel uit van het vervoersdocument (is niet opgenomen in Art 7.09) maar wel van de vervoersovereenkomst (zie art. 7.05 2a).
Hebt u nog extra vragen? Stuur dan een mail naar scheepsafval@ovam.be(opent in uw e-mail applicatie)