Gedaan met laden. U bevindt zich op: Deel II. Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten Inhoudstafel Deel II. Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten

Deel II. Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten

Hoofdstuk 1. Deontologische rechten en plichten

Hoofdstuk 1 bevat Art. II 1 tot en met Art. II 7.

Art. II 1

§ 1. Het personeelslid zet zich op een actieve en constructieve wijze in voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de diensten van de Vlaamse overheid.

Het personeelslid oefent zijn functie op een loyale en correcte wijze uit onder het gezag van zijn lijnmanager en/of functionele chef.

§ 2. In de omgang met anderen en in de contacten met het publiek respecteert het personeelslid de persoonlijke waardigheid en handelt het zonder discriminatie.

Art. II 2

§ 1. Het personeelslid heeft recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn functie.

Onverminderd de reglementering inzake openbaarheid van bestuur, is het hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op:

de veiligheid van het land;
de bescherming van de openbare orde;
de financiële belangen van de overheid;
het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten;
het medisch geheim;
het vertrouwelijke karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens;
het interne beraad, zolang in de betrokken aangelegenheid geen eindbeslissing is genomen.

Het is hem ook verboden feiten bekend te maken waarvan de bekendmaking de concurrentiepositie van de organisatie waarin hij werkt kan schaden of waarvan de bekendmaking een inbreuk is op de rechten en de vrijheden van de burger, in het bijzonder op het privé-leven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om de op hem betrekking hebbende gegevens openbaar te maken.

Deze paragraaf geldt eveneens voor het personeelslid dat niet meer in dienst is.

§ 2. Het personeelslid dat in de uitoefening van zijn functie onregelmatigheden vaststelt, brengt een functionele chef[6] hiervan onmiddellijk op de hoogte. Hij kan ook rechtstreeks Spreekbuis, het meldpunt voor welzijn en integriteit op het werk van de Vlaamse overheid, of[24] Audit Vlaanderen[19] op de hoogte brengen overeenkomstig artikel III.115, § 3, van het bestuursdecreet van 7 december 2018[45].[2]

Een onregelmatigheid is een nalatigheid, misbruik of misdrijf als vermeld in artikel 3, § 2, eerste lid, van het decreet van 7 juli 1998 houdende instelling van de Vlaamse ombudsdienst.[2]

Indien hij op basis van gegronde redenen vermoedt of vaststelt dat zijn lijnmanager[6] hem zal verbieden of verhinderen om misdrijven bekend te maken, brengt hij rechtstreeks de procureur des Konings hiervan op de hoogte.

Het personeelslid kan, buiten de gevallen van kwade trouw, persoonlijk voordeel of valse aangifte die een dienst of persoon schade toebrengen, niet onderworpen zijn aan een tuchtstraf of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij onregelmatigheden aangeeft of bekend maakt.

Art. II 3

§ 1. Het personeelslid kan schriftelijk of mondeling melding doen van een onregelmatigheid bij de Vlaamse Ombudsman onder de voorwaarden bepaald in artikel 3, § 2 van het decreet van 7 juli 1998 houdende instelling van de Vlaamse Ombudsdienst.

Het personeelslid, vermeld in het eerste lid, kan aan de Vlaamse ombudsman vragen om onder zijn bescherming te worden geplaatst, ofwel op het ogenblik van de
melding, ofwel in de loop van het onderzoek door de Vlaamse Ombudsman.
Als de Vlaamse ombudsman de bescherming verleent, deelt hij dat mee aan het personeelslid.[24]

§ 2. De bescherming heeft uitwerking vanaf de eerste vastgestelde melding van de onregelmatigheid door het personeelslid uitgezonderd wat betreft de schorsing van tuchtprocedures die uitwerking hebben vanaf het verzoek van het personeelslid om onder de bescherming van de Vlaamse Ombudsman te worden geplaatst.

De bescherming neemt een einde twee jaar na het afsluiten van het onderzoek door de Vlaamse Ombudsman naar de gemelde onregelmatigheid.

Zodra de Vlaamse ombudsman het moment opportuun acht, deelt hij de begindatum van de beschermingsperiode mee aan het personeelslid en aan de lijnmanager. De Vlaamse ombudsman deelt ook de einddatum van de beschermingsperiode mee aan het personeelslid en aan de lijnmanager.

De Vlaamse Ombudsman deelt de begindatum en de einddatum van de beschermingsperiode mee aan het personeelslid en de lijnmanager.[24]

Art. II 4

§ 1. Tijdens de beschermingsperiode, bedoeld in artikel II 3, § 2, kan het personeelslid niet onderworpen zijn aan een tuchtstraf of een andere open of verdoken maatregel om redenen die verband houden met de melding van de onregelmatigheid. De bewijslast hiervoor berust bij de bevoegde overheid.

Als de bevoegde overheid tijdens de beschermingsperiode een tuchtstraf oplegt of andere maatregelen neemt ten aanzien van het personeelslid moet de overheid in de motivering duidelijk aangeven dat er geen verband is tussen de tuchtstraf of de maatregel en de melding van de onregelmatigheid.

§ 2. Als het personeelslid vermoedt dat een maatregel, bedoeld in § 1 toch verband houdt met de melding van de onregelmatigheid, kan hij aan de Vlaamse Ombudsman vragen om dit mogelijke verband te onderzoeken. De bewijslast hiervoor berust bij de bevoegde overheid.

De Vlaamse Ombudsman deelt het resultaat van zijn onderzoek mee aan het personeelslid en de lijnmanager.

Als de Vlaamse Ombudsman van oordeel is dat er een mogelijk verband is tussen de maatregel, bedoeld in § 1 en de melding van de onregelmatigheid, richt hij aan de bevoegde overheid het verzoek om de maatregel te herzien.

De bevoegde overheid deelt binnen een termijn van twintig werkdagen na ontvangst van het verzoek aan de Vlaamse Ombudsman mee of zij al dan niet akkoord gaat met dat verzoek.

Als de bevoegde overheid niet akkoord gaat met het verzoek van de Vlaamse Ombudsman of weigert uitvoering te geven aan zijn verzoek of niet antwoordt aan de Vlaamse Ombudsman binnen de voormelde termijn van twintig werkdagen, brengt de Vlaamse Ombudsman hierover verslag uit bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken, die in overleg met de functioneel bevoegde minister een standpunt bepaalt en dit standpunt meedeelt aan de Vlaamse Ombudsman en aan de lijnmanager.

Art. II 5

Het personeelslid behandelt de klanten van zijn entiteit welwillend.

Het personeelslid mag, zelfs buiten de functie, rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel die verband houden met de functie, vragen, eisen of aannemen.

Art. II 6

§ 1. Het personeelslid heeft recht op informatie en vorming zowel wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de functie-uitoefening als met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.

§ 2. Het personeelslid houdt zich op de hoogte van de evolutie van de technieken, reglementeringen en navorsingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.

§ 3. De vorming is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een entiteit.

De onkosten die inherent zijn aan de deelname aan deze vormingsactiviteiten worden gedragen door de diensten van de Vlaamse overheid.

Art. II 7

§ 1. De rechten en de plichten worden nader toegelicht in een deontologische code die vastgesteld wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken.

§ 2. In de beleidsdomeinen, raden of instelling kan door de hoofden van de entiteiten, raden of instelling voor specifieke problemen een aanvullende code opgesteld worden.

Hoofdstuk 2. Intellectuele eigendomsrechten

Hoofdstuk 2 bevat Art. II 8 tot en met Art. II 9.

Art. II 8

§ 1. Het personeelslid draagt aan de Vlaamse Gemeenschap of de IVA met rechtspersoonlijkheid of de EVA, de strategische adviesraad of het Gemeenschapsonderwijs het geheel van de vermogensrechten over op de werken waarvan hij de (mede)auteur of (mede)schepper[32] is en die hij ter uitvoering van zijn functie tot stand brengt.

Deze overdracht betreft alle vermogensrechten die deel zouden uitmaken van zijn auteursrechten, inclusief de auteursrechten op computerprogramma’s met inbegrip van het begeleidend en voorbereidend materiaal, op databanken, en op alle andere werken die het personeelslid ter uitvoering van zijn functie tot stand brengt. De overdracht betreft ook alle sui generis vermogensrechten op databanken die het personeelslid ter uitvoering van zijn functie tot stand brengt.[32]

§ 2. De vergoeding voor deze overdracht van rechten is begrepen in het salaris, zoals bepaald overeenkomstig het van kracht zijnde geldelijk statuut.

§ 3. Het personeelslid verleent aan de Vlaamse Gemeenschap, de IVA met rechtspersoonlijkheid, de EVA, de strategische adviesraad of het Gemeenschapsonderwijs de toelating om de werken, bedoeld in § 1, onder de naam van het Vlaamse ministerie of van de IVA met rechtspersoonlijkheid of de EVA, de strategische adviesraad of het Gemeenschapsonderwijs aan het publiek mee te delen en onder die naam te exploiteren. Deze toelating geldt voor een duur van 20 jaar vanaf de datum van creatie van het werk.

Art. II 9

§ 1. Alle uitvindingen die door het personeelslid ter uitvoering van zijn functie worden gedaan of die verkregen worden door middelen die door de werkgever ter beschikking worden gesteld, zijn het exclusieve eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, de IVA met rechtspersoonlijkheid, de EVA, de strategische adviesraad of het Gemeenschapsonderwijs, zonder dat het personeelslid een recht op vergoeding kan doen gelden.

§ 2. In afwijking van § 1 wordt voor de overdracht van vermogensrechten op de in § 1 bedoelde uitvindingen die niet ter uitvoering van de functie worden gedaan aan het personeelslid een financiële tegemoetkoming toegekend, waarvan het bedrag bepaald wordt door de functionele minister.

Om de hoogte van de tegemoetkoming te bepalen worden volgende criteria gebruikt:

-de industriële of commerciële waarde van de uitvinding;
-het belang van de bijdrage van de respectieve partijen bij de totstandkoming van de uitvinding.

Hoofdstuk 3. Onverenigbaarheden

Hoofdstuk 3 bevat Art. II 10 tot en met Art. II 11.

Art. II 10

De hoedanigheid van personeelslid is onverenigbaar met elke activiteit die het personeelslid zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor ofwel:

de functieplichten niet kunnen worden vervuld;
de waardigheid van de functie in het gedrang komt en/of het vertrouwen van het publiek in de dienst wordt aangetast;
de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast;
een conflict tussen tegenstrijdige belangen ontstaat.

Art. II 11

- Opgeheven [9]

Hoofdstuk 4. Cumulatie van beroepsactiviteiten

Hoofdstuk 4 bevat Art. II 12 tot en met Art. II 13.

Art. II 12

§ 1. Het personeelslid mag zonder toestemming geen activiteiten cumuleren binnen de diensturen, tenzij deze inherent zijn aan de functie, en onverminderd de deontologische toetsing.

De toestemming is ook nodig voor de cumulatie van beroepsactiviteiten tijdens een verlof, onverminderd andere reglementaire bepalingen.[9]

§ 2. De toestemming tot cumulatie wordt gegeven:

-door de opdrachtgever voor de hoofden van een entiteit;
-door de voorzitter van de strategische adviesraad voor het hoofd van het secretariaatspersoneel;
-opgeheven[32]
-door de functionele minister voor het hoofd van het Gemeenschapsonderwijs en
-door de lijnmanager voor de personeelsleden die onder hun gezag staan.

Art. II 13.

De uitoefening van activiteiten buiten de diensturen kan enkel getoetst worden aan de deontologische regels inzake onverenigbaarheden, onverminderd andere reglementaire bepalingen.

Hoofdstuk 5. Overgangsbepaling

Hoofdstuk 5 bevat Art. II 14

Art. II 14

De toestemming tot cumulatie gegeven vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft behouden, tot de lijnmanager waaronder het personeelslid ressorteert, deze desgevallend herroept.