Gedaan met laden. U bevindt zich op: Persoonlijk inkomen Inkomen en armoede

Persoonlijk inkomen

Gepubliceerd op 26 maart 2025 • Volgende update: april 2026

Netto persoonlijk inkomen totale bevolking gemiddeld op 2.316 euro per maand

Volgens de EU-SILC-enquête van 2024 lag het totaal netto van de bevolking van 18 jaar en ouder in het Vlaamse Gewest gemiddeld op 2.316 euro per maand. In 2006 ging het om 1.891 euro per maand (uitgedrukt in reële prijzen van 2023). Dat komt overeen met een stijging van 23% of gemiddeld 1,2% per jaar. Tussen 2023 en 2024 nam het gemiddeld persoonlijk inkomen toe met 1%, na een daling van bijna 4% in het daaraan voorafgaande jaar.

Het netto persoonlijk inkomen wordt berekend als de totaalsom van alle inkomensbronnen in de bevolking, waaronder beroepsinkomen, pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en andere persoonlijke inkomsten, verdeeld over de totale bevolking van 18 jaar en ouder. Hierbij zijn directe belastingen en sociale zekerheidsbijdragen in mindering gebracht. De som heeft geen betrekking op individuele personen maar geeft een beeld van de gemiddelde inkomenssamenstelling van de totale bevolking van 18 jaar en ouder.

Het persoonlijk inkomen van de totale bevolking van 18 jaar en ouder bestond in 2024 gemiddeld voor 70% uit beroepinkomsten, voor 23% uit pensioeninkomsten, voor 2% uit werkloosheidsuitkeringen en voor 5% uit andere inkomsten (vooral uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, ziekte en invaliditeit). In 2006 bestond het inkomen voor 73% uit beroepinkomsten, voor 18% uit pensioeninkomsten, voor 6% uit werkloosheidsuitkeringen en voor 3% uit andere inkomsten.

Door de bedragen van alle jaren weer te geven in reële prijzen van 2023 wordt er bij de evolutie rekening gehouden met de inflatie. Bovenstaande cijfers werden berekend op basis van het totale persoonlijk inkomen in het jaar voorafgaand aan de enquête. De cijfers van 2024 hebben dus betrekking op het inkomen van 2023.

De EU-SILC-enquête waar deze cijfers op gebaseerd zijn, werd in 2019 ingrijpend vernieuwd. Daardoor is voorzichtigheid geboden bij het maken van vergelijkingen met de resultaten van voorgaande jaren.

Meer personen met hoger persoonlijk inkomen in 2024 dan in 2006

Algemeen gezien hadden in 2024 meer personen een hoger persoonlijk inkomen dan in 2006. In 2006 lag bij ruim de helft (55%) van de bevolking het persoonlijk inkomen lager dan 2.000 euro per maand. In 2024 was dat het geval voor 42% van de bevolking.

5% van de bevolking van 18 jaar en ouder had in 2024 geen persoonlijk inkomen, tegenover 15% in 2006. Een kwart (26%) van de bevolking had in 2024 een persoonlijk inkomen van meer dan 3.000 euro per maand, tegenover 16% in 2006.

Sterkere toename van persoonlijk inkomen bij vrouwen

Het gemiddeld netto persoonlijk inkomen van mannen van 18 jaar en ouder lag in 2024 op 2.610 euro, dat van vrouwen op 2.031 euro. Het persoonlijk inkomen steeg bij mannen tussen 2006 en 2024 met 8%, bij vrouwen met 48%. Daardoor nam het verschil tussen mannen en vrouwen af van 1.051 euro in 2006 tot 579 euro in 2024 (-45%).

Bij mannen daalde het aandeel van het beroepsinkomen in het totaal persoonlijk inkomen van gemiddeld 75% in 2006 tot 71% in 2024. Bij vrouwen bleef dat min of meer stabiel rond 70%. Bij mannen steeg het aandeel van pensioenen sterker dan bij vrouwen. Bij zowel mannen als vrouwen daalde het aandeel van werkloosheidsuitkeringen beduidend. Bij mannen en vrouwen nam het aandeel van andere inkomsten toe (vooral uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, ziekte en invaliditeit).

Hoogste persoonlijk inkomen bij 35- tot 49-jarigen

Het gemiddeld persoonlijk inkomen lag in 2024 bij de 18- tot 34-jarigen op 1.597 euro per maand. Bij de 35- tot 49-jarigen (2.889 euro) en de 50- tot 64-jarigen (2.857 euro) lag het inkomen op een verglijkbaar niveau. Bij de 65-plussers lag het inkomen in 2024 gemiddeld op 1.925 euro.

Tussen 2006 en 2024 steeg het gemiddelde persoonlijk inkomen het sterkst bij de 65-plussers (+39%) en de 50- tot 64-jarigen (+38%), gevolgd door de 35- tot 49-jarigen (+17%). Bij de 18- tot 34-jarigen steeg het inkomen het minst (+5%).

Het aandeel van het beroepsinkomen in het persoonlijk inkomen lag in 2024 gemiddeld op 93% bij de 18- tot 34-jarigen en op 92% bij de 35- tot 49-jarigen. Bij de 50- tot 64-jarigen lag dat aandeel op 80% en bij de 65-plussers op 8%.

Bij de 50- tot 64-jarigen nam het aandeel van het beroepsinkomen in het totaal inkomen tussen 2006 en 2024 toe van 70% naar 80%. Tegelijkertijd daalde in die leeftijdsgroep het aandeel van werkloosheid (van 14% naar 3%) en van pensioenen (van 11% naar 7%).

Bij de 65-plussers nam het aandeel van beroepsinkomen eveneens sterk toe (van 2% naar 8%) en daalde het aandeel van pensioenen (van 96% naar 91%).

In de leeftijdsgroepen jonger dan 65 jaar steeg het aandeel ‘andere inkomsten’ in het persoonlijk inkomen.

Veel hoger persoonlijk inkomen bij hooggeschoolden

Het gemiddeld netto persoonlijk inkomen van hooggeschoolden lag in 2024 gemiddeld op 2.903 euro per maand. Bij middengeschoolden bedroeg het 1.990 euro per maand en bij laaggeschoolden 1.597 euro.

Tussen 2006 en 2024 nam het netto persoonlijk inkomen bij laaggeschoolden toe met 19%, bij middengeschoolden met 16% en bij hooggeschoolden met 8%.

Het aandeel van het beroepsinkomen in het persoonlijk inkomen daalde bij laaggeschoolden van gemiddeld 42% in 2006 tot 32% in 2024. Bij middengeschoolden daalde dat aandeel van 79% in 2006 tot 64% in 2024 en bij hooggeschoolden van 86% tot 82%. Bij laaggeschoolden daalde het aandeel van de werkloosheidsuitkeringen sterker dan bij de 2 andere onderwijsniveaus. Het aandeel van de pensioenen en andere inkomsten nam sterker toe bij de laaggeschoolden en middengeschoolden dan bij de hooggeschoolden.

Lager persoonlijk inkomen bij personen met hinder door handicap of langdurig gezondheidsprobleem

In 2024 hadden personen met een vorm van dagelijkse hinder wegens een handicap of een langdurig gezondheidsprobleem een persoonlijk inkomen van gemiddeld 1.965 euro per maand. Bij personen zonder hinder ging het om 2.432 euro per maand.

Tussen 2006 en 2024 steeg het persoonlijk inkomen bij personen met hinder met 27% en bij personen zonder hinder met 22%.

Bij personen met hinder bestond het persoonlijk inkomen in 2024 gemiddeld voor 40% uit beroepsinkomen, voor 38% uit pensioenen en voor 19% uit andere inkomsten (vooral uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, ziekte en invaliditeit). Bij personen zonder hinder lag het aandeel van het beroepsinkomen in 2024 gemiddeld op 78%, het aandeel van pensioenen op 19% en dat van andere inkomsten op 2%.

Lager persoonlijk inkomen bij personen geboren buiten EU

In 2024 lag het netto persoonlijk inkomen bij personen geboren buiten de Europese Unie (EU) gemiddeld op 1.754 euro per maand. Bij personen geboren in België lag dat op 2.365 euro en bij personen geboren in een ander EU-land dan België op 2.418 euro.

Het persoonlijk inkomen van personen geboren buiten de EU steeg tussen 2009 en 2024 met 23%. Bij personen geboren in België nam het toe met 19% en bij personen geboren in de EU (buiten België) met 21%.

Bij personen geboren buiten de EU bestond het persoonlijk inkomen in 2024 gemiddeld voor 78% uit beroepsinkomen, voor 9% uit pensioenen, voor 6% uit werkloosheidsuitkeringen en voor 7% uit andere inkomsten. Bij personen geboren in België lag het aandeel van het beroepsinkomen in 2024 op 68%, naast 24% pensioenen, 2% werkloosheidsuitkeringen en 6% andere inkomsten. Bij personen geboren in de EU (buiten België) bedroegen die aandelen respectievelijk 81%, 14%, 2% en 3%.

Laagste persoonlijk inkomen in Waals Gewest

In 2024 lag het gemiddeld netto persoonlijk inkomen in het Vlaamse Gewest (2.316 euro per maand) beduidend hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (2.027 euro) en in het Waalse Gewest (2.055 euro).

Het persoonlijk inkomen in het Vlaams Gewest steeg met 22% in de periode 2006-2024, in het Waalse Gewest met 15% en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met 3%.

In het Vlaamse Gewest bestond het persoonlijk inkomen in 2024 gemiddeld voor 70% uit beroepsinkomen, voor 23% uit pensioenen, voor 2% uit werkloosheidsuitkeringen en voor 5% uit andere inkomsten. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest lag het aandeel van het beroepsinkomen gemiddeld op 75%, van pensioenen op 14%, van werkloosheidsuitkeringen op 6% en van andere inkomsten op 5%. In het Waalse Gewest bedroegen die aandelen respectievelijk 65%, 23%, 3% en 8%.