Gedaan met laden. U bevindt zich op: Beroepsinkomen Inkomen en armoede

Beroepsinkomen

Gepubliceerd op 20 maart 2024 • Volgende update: maart 2025
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Netto beroepsinkomen werkende bevolking gemiddeld op 2.732 euro per maand

Volgens de EU-SILC-enquête van 2023 lag het netto van de werkende bevolking van 20 tot 64 jaar in het Vlaamse Gewest gemiddeld op 2.732 euro per maand. In 2006 ging het om 2.512 euro per maand (uitgedrukt in reële prijzen van 2022). Tussen 2006 en 2023 steeg het netto reële beroepsinkomen met 9%. Dat is gemiddeld 0,5% per jaar.

Bovenstaande cijfers werden berekend op basis van het totale beroepsinkomen in het jaar voorafgaand aan de enquête. De cijfers van 2023 hebben dus betrekking op de inkomens van 2022. Door de bedragen van alle jaren weer te geven in reële prijzen van 2022 wordt er bij de evolutie rekening gehouden met de inflatie.

De EU-SILC-enquête waar deze cijfers op gebaseerd zijn, werd in 2019 ingrijpend vernieuwd. Daardoor is voorzichtigheid geboden bij het maken van vergelijkingen met de resultaten van voorgaande jaren.

Tussen 2021 en 2022 steeg het netto reële beroepsinkomen vrij fors (+4%). Maar tussen 2022 en 2023 daalde het beroepsinkomen met 2%. Dat heeft te maken met het feit dat de lonen pas na enige tijd reageren op de sterk gestegen inflatie.

Meer personen met hoger beroepsinkomen in 2023 dan in 2006

Algemeen gezien hadden in 2023 beduidend meer personen een hoger reëel beroepsinkomen dan in 2006. Een derde (33%) van de werkenden van 20 tot 64 jaar had in 2023 een beroepsinkomen van meer dan 3.000 euro per maand. In 2006 was dat minder dan een kwart (23%).

Bij een kwart (25%) van de werkenden van 20 tot 64 jaar bedroeg het beroepsinkomen in 2023 minder dan 2.000 euro per maand. In 2006 was dat aandeel nog beduidend hoger, toen had een derde van de werkenden (34%) een maandelijks beroepsinkomen onder 2.000 euro.

Verschil beroepsinkomen mannen en vrouwen wordt kleiner

Het gemiddeld beroepsinkomen van werkende mannen lag in 2023 op 2.964 euro. Dat is 3% hoger dan in 2006. Bij werkende vrouwen nam het beroepsinkomen veel sterker toe (+22%): van gemiddeld 2.035 euro in 2006 tot 2.479 euro in 2023. Het verschil in beroepsinkomen tussen mannen en vrouwen verminderde daardoor van 838 euro per maand in 2006 tot 485 euro in 2023. Dat komt overeen met een afname van 42% over de gehele periode.

Laagste beroepsinkomen bij 20- tot 34-jarigen

Het gemiddeld beroepsinkomen lag bij werkenden van 20 tot 34 jaar in de hele periode 2006-2023 veel lager dan bij de oudere leeftijdsgroepen. In 2023 bedroeg het 2.333 euro per maand. Bij de 3 oudere leeftijdsgroepen zijn de verschillen beperkt. Bij de 35- tot 44-jarigen bedroeg het beroepsinkomen gemiddeld 2.791 euro per maand, bij de 45- tot 54-jarigen 2.978 euro en bij de 55- tot 64-jarigen 2.855 euro.

Tussen 2006 en 2023 steeg het reële beroepsinkomen het sterkst bij de 55- tot 64-jarigen (+27%), gevolgd door de 45- tot 54-jarigen (+12%). Bij de 20- tot 34-jarigen steeg het met 10%. Bij de 35- tot 44-jarigen steeg het beroepsinkomen het minst (6%).

Tussen 2022 en 2023 daalde het beroepsinkomen bij 35- tot 44-jarigen (-4%) sterker dan in de andere leeftijdsgroepen.

Veel hoger beroepsinkomen bij hooggeschoolden

Het beroepsinkomen van de werkende bevolking van 20 tot 64 jaar laat grote verschillen zien naar onderwijsniveau. Het netto beroepsinkomen van hooggeschoolden lag in 2023 gemiddeld op 3.010 euro per maand. Bij middengeschoolden ging het om 2.381 euro per maand en bij laaggeschoolden om 1.881 euro.

In de periode 2006-2023 nam het netto beroepsinkomen bij middengeschoolden toe met 7% en bij hooggeschoolden met 2%. Bij de laaggeschoolden daalde het met 7%.

Het verschil in maandelijks beroepsinkomen tussen middengeschoolden en laaggeschoolden nam toe van 198 euro in 2006 tot 499 euro in 2023 (+152%). Het verschil tussen hooggeschoolden en laaggeschoolden steeg van 933 euro in 2006 tot 1.129 euro in 2023 (+21%). Het verschil tussen hooggeschoolden en middengeschoolden daalde van 735 euro in 2006 tot 630 euro in 2023 (-14%).

Tussen 2022 en 2023 daalde het beroepsinkomen zowel bij hooggeschoolden (-3%) als bij middengeschoolden (-2%) en laaggeschoolden (-1%).

Lager beroepsinkomen bij werkenden met hinder door handicap of langdurig gezondheidsprobleem

In 2023 verdienden werkende personen met een vorm van dagelijkse hinder vanwege een handicap of een langdurig gezondheidsprobleem gemiddeld 2.412 euro per maand. Bij personen zonder hinder ging het om 2.781 euro per maand.

Het beroepsinkomen steeg tussen 2006 en 2023 bij personen met hinder (+36%) sterker dan bij personen zonder hinder (+10%).

Tussen 2022 en 2023 steeg het beroepsinkomen bij personen met hinder met 3%, bij personen zonder hinder daalde het met 3%.

Lager beroepsinkomen bij personen geboren buiten de EU

In 2023 lag het netto beroepsinkomen bij werkenden geboren buiten de Europese Unie (EU) gemiddeld op 2.145 euro per maand. Bij werkenden geboren in België bedroeg het 2.770 euro. En bij werkenden geboren in een ander EU-land dan België lag het in 2023 op 2.932 euro.

Bij werkenden geboren in een ander EU-land dan België steeg het reële netto beroepsinkomen over de hele periode 2009 tot 2023 met 19%. Bij werkenden geboren in België bedroeg de stijging 8% over deze periode. Bij werkenden geboren buiten de EU was dat 5%.

Tussen 2022 en 2023 daalde het beroepsinkomen bij werkenden geboren buiten de EU (-2%) en bij werkenden geboren in België (-3%). Bij werkenden geboren in een ander EU-land dan België steeg het met 5%.

Laagste beroepsinkomen in Waals Gewest

In 2023 lag het gemiddeld netto beroepsinkomen in het Vlaamse Gewest (2.732 euro per maand) ongeveer gelijk met dat in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (2.718 euro). Het lag wel beduidend hoger dan in het Waalse Gewest (2.465 euro).

In de periode 2006-2023 steeg het beroepsinkomen in het Vlaams Gewest met 9% en in het Waalse Gewest met minder dan 1%. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest daalde het met 8%.

Tussen 2022 en 2023 daalde het beroepsinkomen zowel in het Vlaamse Gewest (-2%) als in het Waalse Gewest (-3%) en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (-4%).