Gedaan met laden. U bevindt zich op: Bevolking naar socio-economische positie (op basis van EAK-enquête) Arbeid

Bevolking naar socio-economische positie (op basis van EAK-enquête)

Gepubliceerd op 3 mei 2024 • Volgende update: mei 2025
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Ruim 71% van 15- tot 64-jarigen aan het werk

Op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) kan de bevolking van 15 tot 64 jaar worden opgedeeld naar socio-economische positie. Daarbij wordt aangegeven of een persoon , of is, volgens de definities van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO).

In 2023 werkte in het Vlaamse Gewest 71,4% van de bevolking van 15 tot 64 jaar. Dat aandeel ligt beduidend hoger dan in 1999 (62,6%) en op nagenoeg hetzelfde niveau als in 2022 (71,5%).

Het aandeel ILO-werklozen schommelde in de periode 1999-2022 tussen 2,4% en 3,8%. In 2023 lag dat aandeel op 2,5%, vergelijkbaar met 2022 (2,4%).

Het aandeel van de niet-beroepsactieve bevolking daalde van 33,8% in 1999 tot 26,2% in 2022-2023, het laagste aandeel sinds 1999.

Hoger aandeel werkenden bij hooggeschoolden en samenwonende partners met kinderen

Van de mannelijke bevolking van 15 tot 64 jaar was in 2023 ruim driekwart beroepsactief, hetzij als werkende (74,4%) hetzij als werkloze (2,9%). Van de vrouwen op die leeftijd was 68,3% aan de slag als werkende en was 2,0% op zoek naar een baan. In 2023 waren dus meer vrouwen (29,7%) dan mannen (22,7%) niet-beroepsactief.

Bij de 35- tot 54- jarigen is 87,0% aan het werk. Bij de jongere en oudere leeftijdsgroepen ligt dat aandeel lager. Bij de 15- tot 34-jarigen is een hoger aandeel niet-beroepsactief en bij diegenen die zich wel aanbieden op de arbeidsmarkt is het aandeel werklozen hoger dan bij de oudere leeftijdsgroepen. Bij de 55-plussers is het aandeel niet (meer) beroepsactief het hoogst van alle leeftijdsgroepen (37,9%).

De socio-economische posities bij de 25- tot 64-jarigen vertonen grote verschillen naar onderwijsniveau. Van de kortgeschoolden werkte in 2023 52,6%, tegenover 78,0% van de middengeschoolden en 90,8% van de hooggeschoolden. Omgekeerd lag het aandeel niet-beroepsactieven het laagst bij de hooggeschoolden (7,8%) en het hoogst bij de kortgeschoolden (44,2%).

Ook naargelang huishoudpositie verschillen de socio-economische posities. In 2023 was het aandeel werkenden het hoogst bij samenwonende partners met kinderen (87,1%) en het laagst bij personen die inwonen bij ouders (39,0%). Omgekeerd lag het aandeel niet-beroepsactieven het laagst bij samenwonende partners met kinderen (11,4%) en het hoogst bij personen die inwonen bij ouders (57,0%).

Personen met hinder tijdens hun dagelijkse activiteiten wegens een handicap of langdurig gezondheidsprobleem zijn veel minder vaak aan het werk dan personen zonder hinder (respectievelijk 47,0% en 75,2%). Personen met hinder zijn vaker dan personen zonder hinder niet-beroepsactief (respectievelijk 50,6% en 22,3%).

Er zijn ten slotte ook verschillen naar geboorteland. Personen geboren buiten de EU kennen een lager aandeel werkenden en een hoger aandeel niet-beroepsactieven dan personen geboren in België of personen geboren in de EU. Ook het aandeel werklozen ligt hoger bij personen geboren buiten de EU.

Aandeel werkenden in Vlaams Gewest iets boven EU-gemiddelde

In 2023 lag het aandeel werkenden van 15 tot 64 jaar in het Vlaamse Gewest (71,4%) hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (61,0%) en het Waalse Gewest (59,9%). Het aandeel werklozen en niet-beroepsactieven lag in het Vlaamse Gewest zichtbaar lager dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest.

Algemeen genomen werkte in de Europese Unie (EU27) in 2023 70,4% van de bevolking van 15 tot 64 jaar, terwijl 4,6% werkloos en 25,0% niet-beroepsactief was.
Het Vlaamse Gewest kende een iets hoger aandeel werkende personen dan het EU-gemiddelde, samen met een lager aandeel werklozen, maar ook een iets hoger aandeel niet-beroepsactieve personen.
In Nederland (82,4%) lag het aandeel werkende personen het hoogst, gevolgd door Malta (78,2%), Zweden (77,4%) en Duitsland (77,2%). In Italië (61,5%) lag het aandeel werkenden het laagst, terwijl het aandeel niet-beroepsactieve personen (33,3%) het grootst was. Spanje kende het hoogste aandeel werklozen (9,1%).