Gedaan met laden. U bevindt zich op: Aspecten van werktijd- en werkplaatsregeling Arbeid

Aspecten van werktijd- en werkplaatsregeling

Gepubliceerd op 15 mei 2024 • Volgende update: mei 2025
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Bijna 40% werkenden met thuiswerk en 21% met zaterdagwerk

In 2023 lag het aandeel werkenden in het Vlaamse Gewest dat minstens de helft van de werkdagen avondwerk en nachtwerk verricht op respectievelijk 12,3% en 3,3%. Daarnaast lag het aandeel werkenden dat minstens op 2 zondagen per maand werkt op 12,3% en het aandeel met zaterdagwerk op 20,8%. Ten slotte kwam het aandeel werknemers met ploegenarbeid op 13,9% en het aandeel werkenden dat minstens af en toe thuiswerkt op 39,6%.

Bijna al die flexibele arbeidsvormen, met uitzondering van zaterdagwerk, zijn tussen 2013 en 2023 toegenomen. Bij thuiswerk (+18,0 procentpunten) en ploegenarbeid (+ 5,9 procentpunten) was die toename het grootst.

Iets meer vrouwen dan mannen met thuiswerk

Mannen werken meer ‘s avonds en ‘s nachts dan vrouwen. In 2023 was 15,4% van de werkende mannen in de avond aan de slag, tegenover 8,8% bij de vrouwen. Bij nachtwerk ging het om 4,5% bij de mannen tegenover 1,9% bij de vrouwen.

Het aandeel mannen en vrouwen dat in het weekend werkt, is min of meer gelijk. Bij zaterdagwerk was het aandeel mannen in 2023 (21,1%) nagenoeg even groot als het aandeel vrouwen (20,4%). Ook bij zondagwerk was dat het geval, met respectievelijk 12,6% en 12,0%.

Mannen (16,0%) werkten meer dan vrouwen (11,6%) in ploegverband, maar vrouwen (40,8%) werkten iets meer dan mannen (38,6%) van thuis uit.

Hoger aandeel werkenden met thuiswerk in Vlaams Gewest dan EU-gemiddelde

In 2023 lag het aandeel werkenden met avondwerk in het Vlaamse Gewest (12,3%) hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (10,1%) en het Waalse Gewest (10,4%).In de Europese Unie (EU27) bedroeg het aandeel werkenden met avondwerk gemiddeld 12,7%. Het Vlaamse Gewest scoorde dus iets lager dan het EU-gemiddelde. Griekenland kende met 35,6% het hoogste aandeel werkenden met avondwerk, Litouwen met 5,2% het laagste aandeel.

Het aandeel werkenden met nachtwerk lag in 2023 in het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (telkens 3,3%) ongeveer op hetzelfde niveau als in het Waalse Gewest (3,5%).In de EU27 bedroeg het aandeel werkenden met nachtwerk gemiddeld 4,6%. Dat is hoger dan in het Vlaamse Gewest. Slovakije (11,2%) had het hoogste aandeel met nachtwerk en Litouwen (1,6%) het laagste aandeel.

In 2023 lag het aandeel werkenden met zaterdagwerk in het Vlaamse Gewest (20,8%) iets hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (19,1%) maar lager dan het Waalse Gewest (22,8%). In de EU27 bedroeg het aandeel werkenden met zaterdagwerk 21,4%. Er zijn zeer grote verschillen tussen de EU-landen: Griekenland (41,5%) kende het hoogste aandeel, Litouwen het laagste aandeel (3,8%).

In 2023 lag het aandeel werkenden met zondagwerk in het Vlaamse Gewest (12,3%) en het Waalse Gewest (12,5%) iets hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (10,1%). In de EU27 lag het aandeel werkenden met zondagwerk gemiddeld op 11,6%. Het Vlaamse Gewest bevond zich hier iets boven het EU-gemiddelde. Malta (19,0%) kende het hoogste aandeel en Litouwen het laagste aandeel (2,5%).

In 2023 lag het aandeel werknemers met ploegenarbeid in het Vlaamse Gewest (13,9%) hoger dan in het Waalse Gewest (12,4%) en veel hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (7,1%). In de EU27 lag het aandeel werknemers dat in ploegen werkt gemiddeld op 17,9%. Het aandeel in het Vlaamse Gewest lag daarmee lager dan het EU-gemiddelde. Griekenland (36,1%) had het hoogste aandeel en Frankrijk (6,5%) het laagste aandeel.

In 2023 lag het aandeel werkenden dat minstens af en toe thuis werkt in het Vlaamse Gewest (39,6%) hoger dan in het Waalse Gewest (31,2%), maar lager dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (43,2%). In de EU27 lag het aandeel met thuiswerk gemiddeld op 22,5%, veel lager dan in het Vlaamse Gewest. De verschillen tussen de EU-landen zijn zeer groot. Nederland (55,6%) kende het hoogste aandeel en Bulgarije (2,8%) het laagste aandeel.