Gedaan met laden. U bevindt zich op: Kwetsbare groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt: Trendrapport 2022 Bijdragen van het kennisplatform

Kwetsbare groepen op de Vlaamse arbeidsmarkt: Trendrapport 2022

Blogbericht
23 januari 2023

In navolging van de vorige editie wordt in het Trendrapport van 2022 de arbeidsmarktpositie van verschillende kwetsbare groepen geschetst aan de hand van hun werkzaamheidsgraad, werkloosheidsgraad, transities van werkloosheid naar werk en hun opleidingsdeelname. Enkele vaststellingen: groepen die het voor de coronacrisis al moeilijker hadden op de arbeidsmarkt, zoals jongeren en personen met een migratieachtergrond, worden de impact van de coronacrisis ook sterker gewaar. Andere groepen, zoals 55-plussers, blijken crisisbestendiger.

Trendrapport

In de vorige editie van het Trendrapport werden de cijfers tot en met 2020 bekeken. In het huidige rapport wordt ook het jaar 2021 en het (ongelijke) herstel na de coronacrisis besproken. Het rapport gaat in op:

  • personen met een migratieachtergrond
  • vrouwen
  • jongeren
  • NEET-jongeren
  • 55-plussers
  • kortgeschoolden
  • personen met langdurige hinder door handicap, aandoening of ziekte
  • arbeidsreserve
  • huishoudpositie

Het Trendrapport is een samenwerking tussen het Departement Werk en Sociale Economie en het Steunpunt Werk.

Personen met een migratieachtergrond

Het aandeel personen geboren buiten de EU-27 in Vlaanderen is sinds 2016 vrij stabiel gebleven. De positie van personen met een migratieachtergrond op de Vlaamse arbeidsmarkt is gevoeliger voor economische schommelingen. In 2020 nam de werkzaamheidsgraad van deze groep bovengemiddeld af, van 62,0% naar 59,2%. In 2021 herstelt de werkzaamheidsgraad van deze groep gedeeltelijk naar 59,8%. Bij de groep personen die buiten België, maar in een ander EU-27-land geboren is, neemt de werkzaamheidsgraad met 1,4 procentpunt toe naar 77,8%. Zo heeft deze groep een hogere tewerkstellingsgraad dan de personen geboren in België.

De werkloosheidsgraad bij de groep personen geboren buiten EU-27-landen is opmerkelijk hoog. In 2021 is de werkloosheidsgraad bij deze groep drie keer zo groot als de werkloosheidsgraad bij personen geboren in België (9,9% tegenover 3,3%). Daarbij komt dat de werkloosheidsgraad van personen geboren buiten de EU tussen 2020 en 2021 nog verder toenam, met 0,5 procentpunt. Hier zien we dus geen herstel na het coronajaar 2020. Anderzijds bereikt de gemiddelde uitstroom naar werk van personen met migratieachtergrond in 2021 wel opnieuw het niveau van 2019.

Vrouwen

We zien bij vrouwen een uitgesproken stijgende trend in werkzaamheidsgraad de afgelopen jaren. Deze werd enkel kort onderbroken door de bankencrisis en door COVID-19. In 2021 bedroeg de werkzaamheidsgraad bij vrouwen 71,9%. Tegelijk stellen we vast dat de vrouwelijke werkzaamheidsgraad minder conjunctuurgevoelig is dan die van mannen. Dit kunnen we in verband brengen met het nog steeds grote verschil in sector van tewerkstelling. Meer conjunctuurgevoelige sectoren als bouw en industrie worden nog steeds door mannen gedomineerd, terwijl diensten uitgesproken vrouwelijk zijn. De kloof in werkzaamheidsgraad tussen mannen en vrouwen wordt dus voortdurend kleiner (6,7 procentpunt in 2021), maar er blijft wel een andere belangrijke kloof bestaan. Vrouwen werken veel vaker deeltijds dan mannen. In 2021 bedroeg deze kloof 30,2 procentpunt, met uitschieters tot 43,2 procentpunt bij kortgeschoolden en 40,3 procentpunt bij personen geboren buiten de EU-27. We stellen verder ook vast dat vrouwen minder vaak werkloos zijn dan mannen, maar ook een lagere uitstroom naar werk laten optekenen, en vaker niet-beroepsactief zijn. In 2021 was 30,6% van de vrouwen niet-beroepsactief.

Jongeren (15-24 jaar)

In 2021 steeg het aantal jongeren tussen 15 en 24 jaar dat in Vlaanderen woont met ruim 5.000. Dat is goed nieuws in het licht van de krapte op de Vlaamse arbeidsmarkt. De categorie 15- tot 24-jarigen was één van de zwaarder getroffen groepen door COVID-19 op de arbeidsmarkt in 2020, maar in 2021 vertoont de werkzaamheidsgraad een beginnend herstel. Ze stijgt met 0,7 procentpunt naar 29,9%. Als we daarbij schoolgaande jongeren buiten beschouwing laten, is de stijging nog groter. Hun werkzaamheidsgraad klimt van 72,4% in 2020 naar 75,4% in 2021. Bij de niet-schoolgaande jongeren zijn meer personen aan de slag in 2021 dan voor de coronacrisis in 2019. Tegelijk stellen we vast dat dat de jeugdwerkloosheid blijft stijgen. In 2021 bedraagt de werkloosheidsgraad van 15-24-jarigen 13,5%. Dat is vier procentpunt meer dan in 2019.

NEET-Jongeren

NEET-jongeren zijn jongeren die niet werken en geen onderwijs, opleiding of training volgen. Deze groep jongeren wordt gekenmerkt door een grote conjunctuurgevoeligheid.. Met uitzondering van het jaar 2018 toont de NEET-ratio, na een stijging sinds de economische crisis in 2008-2009, al enkele jaren tekenen van herstel. Tot 2020 kon het niveau van 2008 nog niet gehaald worden, maar ondanks de COVID-19-crisis wordt die mijlpaal in 2021 nu wel bereikt. Met een NEET-ratio van 6,0% (15 tot 24 jaar) bereikt het een laagtepunt. De coronapandemie lijkt dus geen halt toe te roepen aan de dalende NEET-trend, ondanks het sterk negatieve effect van voorgaande crisissen op de werkzaamheid van jongeren en ondanks dat de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen wel stijgt in 2020 en 2021. De NEET-ratio van 6,0% komt overeen met ongeveer 43.000 jongeren tussen de 15 en 24 jaar. Voor de oudere NEET-categorie (25 tot 29 jaar) is het laagste niveau nog net niet bereikt (10,3% in 2021 ten opzichte van 9,9% in 2008).

NEET-jongeren worden doorgaans gecategoriseerd als personen met een behoorlijk grote afstand tot de arbeidsmarkt. Op basis van objectieve gegevens stellen we vast dat 58,7% van de 15- tot 24-jarige NEET niet-beroepsactief zijn. Toch heeft niet elke NEET-jongere een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zo heeft 15,9% nog een arbeidswens ook al zijn ze niet-beroepsactief. Samengeteld met de werklozen (41,3%) betekent dat dat bijna 60% wel aangeeft op zoek te zijn naar werk of werk te wensen. Voor de oude leeftijdscategorie ligt dit percentage tien procentpunten lager. We stellen vast dat er dus minder NEET-jongeren zijn in Vlaanderen in 2021 en dat ze wat dichter bij de arbeidsmarkt lijken te staan, aangezien ze vaker actief op zoek zijn naar werk en zich hiervoor beschikbaar stellen.

55-plussers

Door de verdere vergijzing van de samenleving, is de arbeidsmarktparticipatie van de 55-plussers een steeds relevanter wordend thema. Ondanks dat de werkzaamheidskloof met de 25- tot 54- jarigen bijzonder groot blijft (-29,1 procentpunt), werd in de afgelopen dertien jaar een grote afstand overbrugd. In 2008 bedroeg deze zelfde werkzaamheidskloof immers nog -51,3 procentpunt.

Maar er blijft bijzonder veel marge voor verbetering in de arbeidsmarktparticipatie van de oudste leeftijdsgroepen. Tot de leeftijd van 58 jaar blijft de werkzaamheidsgraad op een relatief hoog niveau, daarna gaat het echter snel bergaf. Zeker vanaf de leeftijd van 60 jaar blijven heel wat minder mensen nog aan het werk.

Belangrijk is dat de groei in de arbeidsdeelname van de 55-plussers wel erg crisisbestendig is. De gemiddelde jaargroei lag sinds de uitbraak van de COVID-19-pandemie nog steeds op +1,0 procentpunt per jaar, terwijl de 25- tot 54-jarigen stabiel bleven.

Kortgeschoolden

Het aandeel kortgeschoolden onder de bevolking tussen 25 en 64 jaar neemt al jaren sterk af, van 28,4% in 2008 tot 15,9% in 2021.Dit kan deels verklaard worden door het hogere aandeel kortgeschoolden dat tot de oudere leeftijdscategorie behoort waardoor een relatief groter deel van deze populatie jaarlijks met pensioen gaat. In 2021 was 51,2% van de kortgeschoolde volwassenen aan het werk ten opzichte van 77,2% bij middengeschoolden en 88,8% bij hooggeschoolden. Dit is ook een daling ten opzichte van 2020. Deze daling is toe te schrijven aan een stijging in de werkloosheid (+1,8-procentpunt) maar ook (net als vorig jaar) een stijging in het aandeel niet-beroepsactieven (+1,6-procentpunt). Vooral vrouwelijke kortgeschoolden, kortgeschoolden geboren buiten de EU en kortgeschoolden jonger dan 55 jaar waren veel minder vaak werkzaam in 2021 vergeleken met voorgaande jaren.

De werkloosheidsgraad van kortgeschoolden in 2021 is met 6,6% meer dan drie keer zo hoog als die van hooggeschoolden (2,1%). In 2021 was ruim vier op tien (41,8%) van de kortgeschoolde werklozen langdurig werkloos. Het risico op langdurige werkloosheid is ook een pak hoger onder kortgeschoolden vergeleken met hooggeschoolden.

Personen met een arbeidshandicap

602 000 Vlamingen, wat overeenkomt met 14,4% van de bevolking tussen 15 en 64 jaar, ondervinden langdurige hinder bij het werken of in hun dagelijks leven door een handicap, aandoening of ziekte. Hun aandeel in de bevolking is een stuk groter dan 10 jaar geleden, maar stabiliseerde de laatste jaren.

In 2021 was 49,2% van de Vlamingen met hinder door handicap, aandoening of ziekte aan het werk (bij de groep 20- tot 64-jarigen). Dit is een lichte stijging ten opzichte van 2020. Als we kijken naar de profielen van de werkenden, dan zien we dat dit percentage zelfs stijgt tot 69,2% bij de hooggeschoolden. 94,4% van de Vlamingen met hinder door handicap, aandoening of ziekte heeft een vast contract, wat iets meer is dan in de populatie zonder hinder. 64,2% van deze groep heeft een voltijds contract, wat meer dan 10 procentpunten lager ligt dan de Vlamingen zonder hinder (77,3%).

Arbeidsreserve

De Vlaamse arbeidsmarkt staat onder druk. De krapte op de arbeidsmarkt neemt al enkele jaren toe. Om tegemoet te komen aan de toenemende arbeidsvraag, zit er niet alleen bij de werklozen, maar ook bij niet-beroepsactieven nog heel wat arbeidspotentieel verscholen. We leggen in dit rapport de focus op de zoekende of beschikbare niet-beroepsactieven, de niet-beroepsactieven die zichzelf percipiëren als werkend of werkloos, en de huisvrouwen of -mannen. In deze groepen vinden we bovengemiddeld veel vrouwen, kortgeschoolden, personen geboren buiten de EU-27 en personen met een arbeidshandicap terug.

Een deel van deze arbeidsreserve is gekend bij VDAB of RVA waardoor hun band met de arbeidsmarkt nog niet helemaal verbroken is. Indien we erin slagen om de groepen die het dichtst bij de arbeidsmarkt staan (werklozen, de zoekende of beschikbare niet-beroepsactieven en de niet-beroepsactieven die zichzelf percipiëren als werkend of werkloos) aan de slag te krijgen bovenop de werkende populatie van 2021, dan zou de werkzaamheidsgraad 5,8 procentpunten hoger liggen (81,1%). Vlaanderen zou hiermee in één klap de aansluiting vinden met de Europese toplanden op vlak van werkzaamheidsgraad. Tegelijkertijd wordt de werkzaamheidsdoelstelling van 80% behaald. Wanneer we de mogelijke werkzaamheidsgroei opsplitsen naar een aantal socio-demografische kenmerken, merken we op dat er vooral bij de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt veel verbetering mogelijk is. Deze groepen hebben een lagere werkzaamheidgraad dan gemiddeld. Doordat ze oververtegenwoordigd zijn in de potentiële arbeidsreserve, is er nog veel groei mogelijk.

Om dit potentieel effectief te benutten, moet uiteraard ook de arbeidsvraag voldoende blijven aantrekken. De huidige energiecrisis, stijgende inflatie, oorlog in Oekraïne en dreigende recessie stellen onze economie en arbeidsmarkt voor een nieuwe uitdaging. Naast conjunctuur en economie spelen ook andere factoren een rol, zoals de sterke uitstroom van 55- plussers.

Huishoudpositie

De Vlaamse bevolking tussen de 25 en 49 jaar bestaat in 2021 voor 67,1% uit samenwonende partners (met of zonder kinderen) en 19,3% alleenstaanden (met of zonder kinderen), 9,4% woont in bij de ouders en 4,2% is ‘overige’. Als we kijken naar wie in een huishouden met kinderen woont, dan komen we tot de vaststelling dat ongeveer de helft samenwonend is met één, twee of drie of meer kinderen en 6,0% het hoofd is van een éénoudergezin. Met een aandeel van 25,8% in de totale bevolking blijft het gezin met twee kinderen de meeste dominante samenlevingsvorm in het Vlaamse Gewest.

Bepaalde huishoudposities worden gekenmerkt door (een combinatie van) kwetsbaarheden. Zo vinden we bij samenwonende partners met drie of meer kinderen en bij éénoudergezinnen een oververtegenwoordiging van niet-beroepsactieven, kortgeschoolden en personen geboren buiten de EU-27. De ouder in een eenoudergezin ervaart bovendien veel vaker dan andere huishoudposities hinder door een arbeidshandicap. Bij deze reeds kwetsbare groepen stellen we ten opzichte van 2020 ook een stijging vast van het aandeel kortgeschoolden en personen geboren buiten de EU-27 (bij samenwonende partners met drie of meer kinderen) en van het aandeel niet-beroepsactieven en hinder door een arbeidshandicap (bij eenoudergezinnen en alleenstaanden). Tot slot, het merendeel van de alleenstaanden is nog steeds man, maar in vergelijking met een jaar eerder zien we in 2021 verhoudingsgewijs iets meer vrouwen. Eénoudergezinnen blijven wel nog altijd zeer uitgesproken vrouwelijk (bijna 80%).

Deze kwetsbaarheid op basis van de socio-demografische samenstelling weerspiegeld zich ook in de opleidingsdeelnamecijfers en werkzaamheidsgraden van de verschillende huishoudposities. Zo hebben alleenstaanden, alleenstaande ouders en samenwonenden met drie of meer kinderen in het algemeen een lagere werkzaamheidsgraad. Het zijn ook die laatste twee huishoudposities die de grootste genderkloof kennen. De werkzaamheidsgraad van mannen torent in beide gevallen uit boven die van de vrouwen in de respectievelijke huishoudposities. In het algemeen wordt de genderkloof verder uitgediept wanneer er kinderen inwonend zijn en wanneer de gezinslast groter is. Zo blijft de kloof tussen mannen en vrouwen zeer beperkt wanneer het gaat over samenwonende partners zonder kinderen: de werkzaamheidsgraad van mannen bedraagt 93,5% en vrouwen noteren hier met 89,3% de hoogste werkzaamheidsgraad van alle besproken huishoudposities, op de voet gevolgd door vrouwen met een partner en twee kinderen (89,0%). Wanneer er drie of meer kinderen in het gezin zijn, dan werkt nog maar 72,5% van de vrouwen in deze huishoudpositie ten opzichte van 93,1% van de mannen.

Op vlak van opleidingsdeelname merken we dan weer een hoger dan gemiddelde participatiegraad bij samenwonende partners zonder kinderen en met twee kinderen, wat onder meer te verklaren valt door hun hoog aandeel werkenden en hooggeschoolden. Dat zijn groepen in de maatschappij die doorgaans vaker opleidingen volgen en zo hun arbeidsmarktpositie nog verder kunnen versterken. Vooral het gezin met twee kinderen maakt in 2021 een inhaalbeweging en evolueert, na een zware dip van het opleidingsdeelnamecijfers in 2020, opnieuw naar het precovidniveau. Bij alleenstaande ouders valt het cijfer dan weer terug naar het laagste punt sinds 2012.

Er zijn ook gezinnen waar niet gewerkt wordt, oftewel de baanloze gezinnen. In 2020 stelden we reeds vast dat de COVID-19-pandemie het risico om deel uit te maken van een baanloos gezin deed toenemen. In 2021 blijft dit cijfer stabiel voor de 25- tot 49-jarigen. Terwijl hun aandelen in de totale bevolking eerder beperkt blijven, zijn het vooral de alleenstaanden en alleenstaande ouders die in baanloze gezinnen leven (ongeveer 60%).