Ecologie
De mannetjes zijn meestal goed bekend bij het brede publiek omwille van hun grote gewei. De vrouwtjes zijn iets kleiner dan de mannetjes, 3-6cm tegen 4-8cm, en hebben geen gewei. De mannetjes leven slechts enkele weken bovengronds terwijl de vrouwtjes tot ongeveer 2 maanden leven.
Vliegende herten zijn slechte vliegers en bij hun moeizame vlucht hangt hun lichaam bijna verticaal. Tijdens de vlucht maken de vleugels een duidelijk hoorbaar snorrend geluid. Het vliegend hert heeft een zeer beperkte verspreidingscapaciteit waarbij de vrouwtjes vaak al kruipend slecht enkele honderden meters afleggen en mannetjes tot maximum enkele km ver vliegen.
Mannetjes en vrouwtjes ontmoeten elkaar onder meer aan zieke en verwonde bomen waar sap uitloopt. De kevers leven van dit sap, maar ook sap van gebarsten fruit wordt benut. In tegenstelling tot bv. de meikever (Melolontha Melolontha) is voedsel niet noodzakelijk voor de volwassen vliegende herten om tot rijping van zaad- en eicellen te komen. Bij gebrek aan sapbomen worden dan ook andere ontmoetingsplaatsen benut zoals houten verlichtingspalen.
vliegende herten in gevecht (foto INBO)De mannetjes gebruiken hun kaken om rivalen te bekampen en proberen een ‘eigen’ boomwonde te verdedigen. Buiten deze kampen worden de kaken ook gebruikt bij de paring om het vrouwtje tegen te houden en voor het imponeren van predatoren zoals spechten, kraaiachtigen, uilen en katten, niet steeds met succes.
De vrouwelijke kever graaft in de grond alvorens de eieren af leggen tegen ondergronds dood vermolmd hout. Vroeger ging men er van uit dat alleen eik geschikt was, maar verschillende onderzoeken leverden een lange lijst van boom- en struiksoorten op waar de larve in gevonden werd. In regel gaat het om hardere loofhoutsoorten (in mindere mate zachte houtsoorten) zoals eik, beuk, linde, haagbeuk, tamme kastanje, fruitbomen en dergelijke. Ook oude hakhoutstoven zijn geschikt. Het is vooral belangrijk dat het hout in direct contact staat met de grond.
De larven worden tot 10cm groot en leven ongeveer 3-5 jaar vooraleer ze een poppenwieg maken van samengekitte aarde. In deze poppenwieg zal de larve verpoppen en overwinteren om het volgende voorjaar uit te vliegen.
Een groot deel van de vindplaatsen bevindt zich niet in grote boscomplexen maar buiten het bos. Vindplaatsen omvatten tuinen, oude hoogstamboomgaarden, steile beboste taluds, houtkanten, parken, holle wegen, laanbomen en bosranden. Naast deze natuurlijke vindplaatsen zijn er ook vindplaatsen met een meer artificieel broedsubstraat. Op verschillende plaatsen werden populaties in tuinen gevonden waar niveauverschillen werden overbrugd met treinbielzen. De larven leven van het verteerde ondergrondse deel van deze balken. In Nederland en Groot Brittannië werden ook larven gevonden in verhakseld hout of zagemeel dat in een dikke laag werd gebruikt voor de aanleg van wandelpaden of speelterreinen.
Kenmerkend is dat het overgrote deel van de vindplaatsen gevonden worden op zuid geëxposeerde hellingen. De verschillende vindplaatsen geven aan dat deze soort nood heeft aan een halfopen habitat met warm microklimaat.
De bodem is belangrijk als leefomgeving van de larven. In zware kleibodems kunnen de vrouwtjes en larven vermoedelijk niet graven. Diepgrondige en goed gedraineerde bodems zijn nodig zodat de larve diep genoeg in de bodem kan doordringen om bij vorst bescherming te vinden.
- In Vlaams-Brabant is het opvallend dat veel vindplaatsen zich bevinden in de buurt van grote boscomplexen zoals het Hallerbos, Zoniënwoud, Meerdaalwoud en Heverleebos. Historisch gezien werden veel van deze bossen beheerd als middelhoutbossen. Ze waren misschien wel arm aan bovengronds dood hout door het intensieve beheer met begrazing en kappingen maar hadden wel een open en lichtrijk karakter. Het ondergrondse hout werd wellicht niet altijd geëxploiteerd. Door omvorming naar opgaande hooghoutbossen gedomineerd door beuk waren deze bossen echter gedurende vele decennia dicht en donker. In dergelijke bossen dringt de warmte niet meer door tot in de bodem en verdwijnt het microhabitat van de zuidhellingen. In de omgeving van deze bossen zijn er echter tal van bosrelicten bij holle wegen en steile taluds waar het open karakter en locaal warmer microhabitat bewaard is gebleven. In deze relicten kon de soort wel overleven en was ze in staat hoogstamboomgaarden, tuinen en laanbomen in de onmiddellijke omgeving te koloniseren.
- In de Limburgse kempen is er mogelijk een ander verhaal. Het aantal waarnemingen is hier nog te beperkt maar het lijkt er op dat het vliegend hert hier wel in de bossen voorkomt. Dit is logisch omdat zandige bodems sneller opwarmen en de bossen, vaak gedomineerd door eik en berk, veel minder gesloten zijn dan beukenbossen.
We besluiten dat het vliegend hert in eerste plaats een thermofiele soort is die nood heeft aan een halfopen habitat en warm microklimaat. De stelling dat deze soort een kensoort is van uitgestrekte boscomplexen met grote hoeveelheden aan dik dood hout is in ieder geval onvolledig.
Vliegend hert (foto INBO)
Literatuur
- Thomaes, A. & Vandekerkhove, Kx². 2004. Ecologie en verspreiding van Vliegend hert in Vlaanderen. Geraardsbergen, Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, in opdracht van afd. Bos & Groen, Rapport IBW Bb R 2004.015
- Thomaes, A. 2008. Vliegend hert drie jaar later: van bureaustudie tot monitoring en bescherming. Brakona-jaarboek 2006-2007, 118-125
- Thomaes, A., Beck. O., Crevecoeur, L., Engelbeen, M., Cammaerts, R. & Maes, D. 2007. Het Vliegend hert in Vlaanderen en in het Brussels Gewest: Verspreiding en ecologie van een ‘bos’soort. Natuur.focus, 6(3): 76-82
- Thomaes, A. & Vandekerkhove, K. 2005. Ecologie en verspreiding van Vliegend hert in Vlaams-Brabant en Brussel. BRAKONA jaarboek 2004, 62-69
- Thomaes, A., Kervyn, T. & Maes, D. 2008. Applying species distribution modelling for the conservation of the threatened saproxylic Stag Beetle (Lucanus cervus). Biological conservation, 141: 1400-1410
- Thomaes, A. 2007. Aanleg van broedhopen voor Vliegend hert. Brussel, Instituut Natuur- en Bosonderzoek, INBO.A.2007.105
Thomaes, A., Kervyn, T., Beck O. & Cammaerts, R. 2008. Distribution of Lucanus cervus in Belgium: surviving in a changing landscape (Coleoptera: Lucanidae). Revue d'Ecologie (Terre & Vie), 63:139-144 - Thomaes, A. 2009. A protection strategy for the stag beetle (Lucanus cervus, (L., 1758), Lucanidae) based on habitat requirements and colonisation capacity. Saproxylic Beetles - their role and diversity in European woodland and tree habitats: Proceedings of the 5th Symposium and Workshop on the Conservation of Saproxylic Beetles, 149-160