Het aantal boomsoorten per bostype is toegenomen (Figuur 1), maar het aantal kruidachtigen niet (Figuur 2). Van die kruidachtigen neemt het aantal oud-bosplanten wel toe, zowel in oude als in meer recente bossen (Figuur 3). De impact van stikstof op de soortensamenstelling van kruidachtigen is duidelijk te zien. Het aantal stikstofminnende soorten neemt toe en het effect is groter in de bosrand (Figuur 4).
De indicatoren tonen hoe de soortenrijkdom en de soortensamenstelling van bomen en kruidachtigen evolueren tussen de eerste en tweede invenstarisatieperiode van de Vlaamse bosinventaris (VBI) en wat daarbij het effect is van het bostype, de bosleeftijd, de stikstofbelasting en de aanwezigheid van een bosrand.
Op basis van de eerste en tweede Vlaamse bosinventaris (VBI) wordt de soortenrijkdom van bomen en kruidachtigen per bostype bepaald. De potentieel natuurlijke vegetatie (PNV) geeft aan welk bostype zich op een locatie zou ontwikkelen bij natuurlijke bosontwikkeling (De Keersmaeker e.a. 2001). Het PNV-type is gebaseerd op de bodemkaart en groepeert gebieden met een gelijke potentie, maar zegt niets over het actuele bostype. De PNV-indeling wordt in de analyse gebruikt om het effect van groeiplaatsfactoren te corrigeren.
Het gemiddelde aantal boomsoorten per proefvlak is toegenomen sinds de eerste inventarisatieperiode. Vooral op zandbodems (arme eiken-beukenbossen) ligt het gemiddeld aantal soorten duidelijk hoger in de tweede periode (zie Figuur 1). Dat weerspiegelt de omvorming van homogene dennenbestanden naar gemengde (loofhout)bestanden op de zandgronden van de Kempen. De website van het Agentschap Natuur en Bos geeft een overzicht van de evolutie van de boomsoortensamenstelling.
In tegenstelling tot de boomlaag is er voor de kruidachtigen voor geen enkel bostype een significant verschil in de gemiddelde soortenrijkdom per proefvlak tussen beide periodes (zie Figuur 2). De beheerder van een bos grijpt via kappingen en aanplanten in de eerste plaats in op de boomlaag. Omdat de kruidlaag reageert op veranderingen in de boomlaag duurt het langer vooraleer de soortensamenstelling wijzigt.
Oud-bosplanten zijn indicatoren voor de kwaliteit en de continuïteit van een bos. Het aantal oud-bosplantensoorten is laag in de meeste steekproefpunten. De soortenrijkdom is beduidend hoger in oude bossen die sinds 1850 onafgebroken bos zijn, maar neemt significant toe in meer recente bossen (zie Figuur 3). Dat wijst op een geleidelijk herstel van de bosflora.
Te hoge stikstofdepositie zorgt voor vermesting en verzuring van een ecosysteem. Stikstofminnende soorten krijgen daardoor een competitief voordeel en breiden sterk uit ten koste van soorten uit stikstofarme milieus, die vaak een smalle ecologische niche hebben. Ellenbergwaarden weerspiegelen de voorkeur van een plantensoort voor abiotische factoren zoals het stikstofgehalte of licht. De gemiddelde Ellenbergwaarde voor stikstof in bosvegetaties is significant hoger in de tweede periode van de bosinventarisatie (zie Figuur 4). Versnippering speelt een belangrijke rol: steekproefpunten in de bosrand hebben een hogere waarde dan punten die volledig in het bos liggen.
De Keersmaeker, L., Nele Rogiers, Raf Lauriks, en Bruno De Vos. 2001. “Ecosysteemvisie Bos Vlaanderen. Ruimtelijke uitwerking van de natuurlijke bostypes op basis van bodemgroeperingseenheden en historische boskaarten. Eindverslag van project VLINA C97/06.” Geraardsbergen: Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer.
- Periodiciteit: eenmalig - Volgende update: onbekend - Databereik: VBI 1: 1997-1999 en VBI 2: 2009-2019
Het rapport van Westra e.a. (2015) geeft een uitgebreid overzicht van de opbouw van de analysedatabank, de analysevariabelen en van de statistische analyses. Aangezien een groot aantal observaties in de twee opeenvolgende periodes van de VBI gecorreleerd zijn (gepaarde plots), gebruiken we mixed effect regressiemodellen. Voor aantallen (bv. aantal soorten) gebruiken we een Poisson mixed model, voor continue variabelen gebruiken we een lineair mixed model. In een aantal gevallen wijkt de distributie van een continue variabele te ver af van de normale verdeling voor het gebruik een lineair model. Omdat de VBI-dataset uit een groot aantal observaties bestaat, kunnen we er echter van uitgaan dat het mixed model redelijk robuust is en dat de vertekeningen op de parameterschattingen en p-waarde in de meeste gevallen minimaal zijn (Westra e.a. 2015). Wanneer de assumpties voor een lineair model echter te sterk geschonden worden, gebruiken we in een enkel geval een zero-inflated gamma model. Alle statistische analyses werden uitgevoerd in R (package lme4
voor poisson en lineaire modellen en package glmmTMB
voor het zero-inflated model).
De stuurvariabelen PNV-type en bosleeftijd worden bepaald op basis van de xy-coördinaten van de steekproefpunten en gebiedsdekkende kaarten van de potentieel natuurlijke vegetatie en de bosleeftijd. De oorspronkelijke PNV-kaart bevat een aantal gebieden waarvoor geen PNV bepaald werd (polders, antropogene bodems, militaire domeinen). Voor een aantal steekproefpunten kan het ontbrekende PNV-type bepaald worden op basis van de aangepaste bodemkaart van 2015, waarin een aantal militaire domeinen zijn aangevuld. Het PNV-type van de resterende steekproefpunten die in een zone liggen met een ongekende bodemserie (bv. antropogeen) wordt bepaald via ruimtelijke interpolatie. Voor de polders wordt de conversietabel uit Wouters e.a. (2013) gebruikt om de kusteenheden om te zetten naar de klassieke bodemseries en vervolgens in PNV-types. De PNV-kaart onderscheidt 11 klassen. Voor de analyse van de VBI werden de klassen gegroepeerd in 6 hoofdtypes (Tabel 1).
PNV-type | PNV-hoofdtype |
---|---|
12 - Getijden wilgenvloedbos of Elzenbroekbos | Wilgenvloedbos |
14 - Getijden wilgenvloedbos of Elzen-vogelkersbos | Wilgenvloedbos |
20 - Elzenbroekbos | Elzenbroekbos |
23 - Elzenbroekbos kans op Bronbos | Elzenbroekbos |
40 - Elzen-vogelkersbos | Elzen-vogelkersbos |
43 - Elzen-vogelkersbos kans op Bronbos | Elzen-vogelkersbos |
50 - Beukenbos, Eiken-Haagbeukenbos of rijke Eiken-beukenbos | Eiken-haagbeukenbos |
68 - Typische Eiken-Beukenbos, droge variant | Eiken-beukenbos |
69 - Typische Eiken-Beukenbos, natte variant | Eiken-beukenbos |
78 - Arme Eiken-Beukenbos en Eikenbos, droge variant | Arm Eiken-beukenbos |
79 - Arme Eiken-Beukenbos en Eikenbos, natte variant | Arm Eiken-beukenbos |
De analyse van de soortenrijkdom van bomen is gebaseerd op tabel 10 van de VBI-databank (tbl10Boomsoorten
). Deze tabel geeft per steekproefpunt (plot), segment en periode de boomsoorten die voorkomen. Voor de berekening van het aantal boomsoorten per steekproefpunt steunen we op de variabele ‘SpeciesGroup’ waarin een aantal moeilijk te onderscheiden boomsoorten samen genomen worden (bv. winter- en zomereik samen als ‘inlandse eik’ en alle berken als ‘berk’).
Het Poisson mixed model gebruikt de VBI-periode en het PNV-type als fixed effects en de gepaarde plots als random effects. De responsvariabele is het aantal boomsoorten in een steekproefpunt.
De analyse van de soortenrijkdom van kruidachtigen is gebaseerd op tabel 4 van de VBI-databank (tbl4Vegetatie
). Deze tabel geeft per steekproefpunt (plot) en periode het aantal kruidachtigen in de vegetatieopnames.
Het Poisson mixed model gebruikt de VBI-periode en het PNV-type als fixed effects en de gepaarde plots als random effects. De responsvariabele is het aantal kruidachtigen in een steekproefpunt.
De analyse van de soortenrijkdom van oud-bosplanten is gebaseerd op tabel 11 van de VBI-databank (tbl11VegetatieSamenstelling
). Deze tabel geeft per steekproefpunt (plot) en periode de bedekking van de bosplanten die voorkomen in de vegetatieopnames. De classificatie van oud-bosplanten is gebaseerd op de indeling van De Keersmaeker, Cornelis, en Baeten (2010). In de analyses definiëren we oud bos als bos dat sinds 1850 onafgebroken bos is (Vandekerkhove e.a. 2016). De VBI-databank geeft voor elk steekproefpunt de benaderde bosleeftijd op basis van de bosleeftijdskaart (De Keersmaeker e.a. 2001). Voor de analyse groeperen we “Bos ontstaan voor 1775” en “Bos ontstaan tussen 1775 en 1850” als “oud” en “Bos ontstaan tussen 1850 en +/- 1930” en “Bos ontstaan na +/- 1930” als “recent”.
Het Poisson mixed model gebruikt de VBI-periode en de bosleeftijd als fixed effects en de gepaarde plots als random effects. De responsvariabele is het aantal oud-bosplanten in een steekproefpunt.
De analyse van de Ellenbergwaarden voor stikstof is gebaseerd op tabel 4 van de VBI-databank (tbl4Vegetatie
). De variabele v41_N
uit tabel 4 geeft per steekproefpunt (plot) en periode de Ellenbergwaarde voor stikstof. De Ellenbergwaarde van een steekproefpunt wordt berekend als het gewogen gemiddelde van de Ellenbergwaarden van de soorten in de kruidlaag van de vegetatieopnames. De weging gebeurt op basis van de bedekkingsgraad van de soorten. Om de steekproefpunten die in de bosrand liggen te identificeren, werden de punten geselecteerd waarvan het gewicht van het punt (plotweight) kleiner is dan 1. Het plotgewicht is gelijk aan de fractie bos binnen het proefvlak. Tijdens de eerste inventarisatieperiode (VBI 1) werden proefvlakken die niet volledig in bos lagen systematisch verschoven tot ze volledig in bos lagen. Tijdens de tweede periode (VBI 2) werden die proefvlakken niet meer verschoven. Om het effect van de bosrand in rekening te brengen, kunnen dus alleen de steekproefpunten van de tweede inventarisatieperiode gebruikt worden.
Om het verschil in Ellenbergwaarde tussen beide inventarisatieperiodes te analyseren wordt een Poisson mixed model gebruikt met de VBI-Periode als fixed effect en de gepaarde plots als random effects. De responsvariabele is de gewogen gemiddelde Ellenbergwaarde van een steekproefpunt. Aangezien de analyse van het effect van de bosrand alleen rekening houdt met de data van de tweede inventarisatieperiode, zijn de data niet gepaard en beperkt de analyse zich tot een eenvoudig lineair model.
Bij de opnames in de bosbouwproefvlakken worden een aantal moeilijk te onderscheiden boomsoorten gegroepeerd in soortgroepen (bv. inlandse eik, berk, wilg). De werkelijke soortenrijkdom is dan ook hoger dan de gerapporteerde.
Broncode indicator: E1_bos_trends-soorten.Rmd - Basisdata: Analyseset boomsoorten; Analyseset kruidachtigen; Analyseset oud-bosplanten; Analyseset Ellenbergwaarden - Metadata basisdata: Analyseset boomsoorten; Analyseset kruidachtigen; Analyseset oud-bosplanten; Analyseset Ellenbergwaarden
De Keersmaeker, L., Nele Rogiers, Raf Lauriks, en Bruno De Vos. 2001. “Ecosysteemvisie Bos Vlaanderen. Ruimtelijke uitwerking van de natuurlijke bostypes op basis van bodemgroeperingseenheden en historische boskaarten. Eindverslag van project VLINA C97/06.” Geraardsbergen: Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer.
De Keersmaeker, Luc, Johnny Cornelis, en Lander Baeten. 2010. “Oudbosplanten in Vlaanderen”. Bosrevue, nr. 34: 17–21. http://hdl.handle.net/1854/LU-1091113.
Vandekerkhove, Kris, Steven De Saeger, Arno Thomaes, Luc De Keersmaeker, Patrik Oosterlynck, Frank Van Oost, en Indra Jacobs. 2016. “BWK en Habitatkartering, een praktische handleiding. Deel 4: De Bossleutel: versie 1, maart 2016. (INBO.R.2016.11613777).” Brussel: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek.
Westra, Toon, Pieter Verschelde, Hans Van Calster, Els Lommelen, Thierry Onkelinx, Paul Quataert, en Leen Govaere. 2015. “Opmaak van een analysestramien voor de gegevens van de vlaamse bosinventarisatie (INBO.R.2015.9034827)”. Brussel: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek.
Wouters, Jan, Kris Decleer, Floris Vanderhaeghe, en Maarten Hens. 2013. “PotNat, een GIS-tool voor het bepalen van de abiotische kansrijkdom van natuurtypen. Deel 1: Methodologie”. Brussel: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek.
Wouters, Jasper, Paul Quataert, Thierry Onkelinx, en Dirk Bauwens. 2008. “Ontwerp en handleiding voor de tweede regionale bosinventarisatie van het Vlaamse Gewest. (INBO.R.2008.17).” Brussel: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek.